creatief denken:
het kennen en hanteren van creatieve technieken;
het denken buiten gebaande paden;
nieuwe samenhangen kunnen zien;
het durven nemen van (verantwoorde) risico’s;
fouten kunnen zien als leermogelijkheden;
en een ondernemende en onderzoekende houding.
probleem oplossen
problemen signaleren, analyseren en definiëren;
strategieën kennen en hanteren om met problemen om te gaan;
oplossingsstrategieën genereren, analyseren en selecteren;
patronen en modellen creëren en beargumenteerde beslissingen nemen.
Computational thinking
Om toekomstige problemen te kunnen oplossen, moeten leerlingen begrijpen hoe ze de huidige technologie kunnen gebruiken.
Computational thinking bestaat uit meerdere vaardigheden. Leerlingen moeten problemen zodanig kunnen formuleren dat het mogelijk is om digitale toepassingen te gebruiken om de problemen op te lossen. Ook is het belangrijk dat leerlingen data logisch kunnen ordenen en analyseren. Daarnaast moeten leerlingen een keuze kunnen maken voor de beste stappen en bronnen om tot een oplossing te komen. Tenslotte dienen leerlingen het proces te generaliseren zodat ze dat ook bij volgende problemen kunnen toepassen.
Het is belangrijk dat leerlingen over voldoende vertrouwen en doorzettingsvermogen beschikken om complexe problemen op te lossen. Ze ontwikkelen gaandeweg vaardigheden om met anderen te communiceren en te werken aan een gezamenlijk doel.
Informatievaardigheden
Deze vaardigheden hebben betrekking op het kunnen signaleren en analyseren van de informatiebehoefte. Leerlingen moeten leren om relevante informatie te kunnen zoeken, selecteren, verwerken, gebruiken en toepassen. Daarvoor het is het nodig dat ze een zoekvraag kunnen formuleren, trefwoorden kunnen generen, informatie kunnen beoordelen en de gevonden informatie kunnen organiseren.
In de 21e eeuw staat er veel desinformatie op het internet. Het is daarom belangrijk dat leerlingen leren om onderscheid te maken tussen bruikbare en onbruikbare informatie.
ICT basisvaardigheden:
Basiskennis is voorwaardelijk voor het goed kunnen omgaan met ICT. Leerlingen dienen de basisbegrippen en basisfuncties van computers en computernetwerken te kennen, hardware te kunnen aansluiten en bedienen, standaard kantoortoepassingen te kunnen gebruiken en te kunnen werken met internet en softwareprogramma’s. Ook is het van belang dat leerlingen op de hoogte zijn van en kunnen omgaan met beveiligings- en privacyaspecten.
Communiceren:
doelgericht boodschappen kunnen overbrengen en begrijpen
adequaat kunnen omgaan met verschillende communicatieve situaties en communicatiepartners
passende communicatiemiddelen kunnen hanteren
samenwerken:
verschillende rollen bij jezelf en anderen (h)erkennen
hulp en feedback vragen, geven en ontvangen
een positieve en open houding ten aanzien van andere ideeën
respect voor verschillen
sociale en culturele vaardigheden
Eigen gevoelens en opvattingen kunnen benoemen en erop kunnen reflecteren
Bewust zijn van de eigen individuele en collectieve verantwoordelijkheid in een samenleving
Kennis hebben over cultuur en kunnen reflecteren op culturele verschillen
Het tonen van inlevingsvermogen en belangstelling voor anderen
Het (her)kennen van gedragscodes in verschillende sociale situaties
Constructief kunnen communiceren in verschillende sociale en culturele situaties
Respect en begrip hebben voor andere visies, uitingen, en gedragingen.
onderhandelen en afspraken maken met anderen in een team
functioneren in heterogene groepen
effectief communiceren
effectief gebruik kunnen maken van de mogelijkheden van ICT en technologie.
zelfregulering
Zelfregulering houdt in: zelfstandig handelen en daarvoor verantwoordelijkheid nemen in de context van een bepaalde situatie/omgeving, rekening houdend met de eigen capaciteiten. Het gaat om het heft in handen nemen en niet klakkeloos aanwijzingen of voorschriften volgen. Daarvoor is het nodig zicht te hebben op de eigen doelen, motieven en capaciteiten.