Het Joodse volk leeft zo’n drieduizend jaar in Palestina. Maar na een opstand tegen de Romeinen, worden de Joden verbannen. Ze verspreiden zich via Syrië naar Noord-Afrika, Europa, Azië en later ook Amerika. Dit wordt ook wel
diaspora genoemd. Bij de vestiging in andere landen nemen zij hun religieuze gebruiken mee. Het verklaart waarom er in veel landen Joodse wijken ontstaan met de synagoge als religieus middelpunt als plaats voor gebed en studiezaal.
Er zijn arme Joden, rijke Joden, seculiere (niet-gelovige) Joden en zeer religieuze Joden. Gelovige joden delen gebruiken en tradities. Zo is er op vrijdagavond en zaterdag de sjabbat, dan gaan ze naar de synagoge – het gebedshuis – en werken ze niet. Spiritueel leider van een synagoge is een rabbijn of rabbi.
Vrome joden bidden ‘s ochtends, ‘s middags en ‘s avonds. Ze eten geen varkensvlees en geen melk en vlees gelijktijdig. Verder dragen joodse mannen een hoed of een keppel. Jongens worden besneden en kinderen vieren hun Bar mitswa (jongens) of Bat mitswa (meisjes).