Pijn en pijnbestrijding

Omgaan met Pijn......
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Omgaan met Pijn......

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
  • theorie pijn
  • het nagaan van signalen die er zijn bij pijn
  • waar zitten de aandachtspunten
  • waar zitten de valkuilen
  • hoe kijk je wanneer mensen geen pijn kunnen aangeven 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

pijn

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Noem enkele oorzaken van pijn...

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Oorzaken
Beschadiging van het lichaam
Infectie
Tumorgroei
Beknelling
Overbelasting
Vermoeidheid
Spanning en stress

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pijn is.....
  • Wat de cliënt zegt wat het is
  • Wanneer de cliënt zegt dat het is 
  • Een onplezierige sensorische en emotionele ervaring
  • Een waarschuwing 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is :
Acute pijn ?
Chronische pijn ?
Nociceptieve pijn ?
Doorbraakpijn ?

Wat is het en noem een voorbeeld!

4 groepen, 5 min! Go!

Slide 8 - Tekstslide

Acute pijn = pijn die plotseling optreedt
Chronische pijn = pijn die langer dan 3 - 6 maanden blijft
Nociceptieve pijn = pijn door weefselbeschadiging
Doorbraakpijn = pijn die door gegeven medicatie breekt
Acute pijn
  • = pijn die plotseling optreedt
  •  is daardoor waarschuwend, 
  • duurt korter dan half jaar,
  •  is goed te behandelen 
  • er is een duidelijke relatie tussen prikkel en pijn 



Slide 9 - Tekstslide

Acute pijn = pijn die plotseling optreedt
Chronische pijn = pijn die langer dan 3 - 6 maanden blijft
Nociceptieve pijn = pijn door weefselbeschadiging
Doorbraakpijn = pijn die door gegeven medicatie breekt
Chronische pijn
  •  Pijn die langer dan 3 - 6 maanden blijft (en heeft daardoor zijn waarschuwende functie verloren)
  • Rol van weefselbeschadiging kan variëren van duidelijk tot onduidelijk
  • Onder te verdelen in maligne pijn (t.g.v. tumoren, metastasen of kankerbehandeling) en niet- maligne pijn (pijn die niet samenhangt met een levensbedreigende ziekte)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Nociceptieve pijn 
  •  = pijn door weefselbeschadiging
  • bijvoorbeeld bij een wond of ontsteking
  • Deze pijn wordt ook wel weefselpijn genoemd: Bij weefselschade komen er stoffen vrij die kleine nociceptoren (pijnzenuwvezels) prikkelen. Nociceptoren zijn sensoren die weefselbeschadiging of dreigende weefselbeschadiging waarnemen. Zij sturen pijnsignalen naar de hersenen, waardoor we pijn voelen. 

Slide 12 - Tekstslide

Nociceptieve pijn is pijn die ontstaat door schade aan weefsel, bijvoorbeeld bij een wond of ontsteking. Deze pijn wordt ook wel weefselpijn genoemd2. Bij weefselschade komen er stoffen vrij die kleine nociceptoren (pijnzenuwvezels) prikkelen12. Nociceptoren zijn sensoren die weefselbeschadiging of dreigende weefselbeschadiging waarnemen34. Zij sturen pijnsignalen naar de hersenen, waardoor we pijn voelen41. Nociceptieve pijn verschilt van neurogene pijn, omdat ze een andere behandeling vereist3.
Doorbraakpijn 
  •  = pijn die door gegeven medicatie breekt
  • Doorbraakpijn is pijn die plotseling opkomt en daarna weer verdwijnt of minder wordt. 
  • Het is vaak een plotselinge, tijdelijke verergering van pijn bij iemand met chronische pijn. 
  • De pijn komt soms meerdere keren per dag opzetten.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet pijn met iemand?

Slide 19 - Tekstslide

fascia: bindweefsel wat om al onze spieren, botten en organen en gewrichten heen geweven is

trigger point: spierknoop
Pijngedrag

  • Mannen en vrouwen gaan anders om met pijn
  • Pijn beïnvloedt ook de omgeving van degenen die lijdt
  • Pijn kan naast een lichamelijke of psychische context ook een cultuurgebonden iets zijn

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Onderzoek in de praktijk:

-Wat zijn signalen van pijn bij je cliënten?
-Hoe wordt dit geconstateerd en gemeten?
-Waar zitten de aandachtspunten?
-Waar zitten de valkuilen?
-Hoe kijk je wanneer mensen geen pijn kunnen aangeven?
Neem je bevindingen mee naar de les 





Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Numerieke schaal of pijn lineaal (NRS). Maar niet iedereen kan dit aangeven
Smile Analoge schaal (SAS). Is vaak gemakkelijker in te vullen

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Hoe kun je cliënten op jouw werk afleiden van pijn?
  • In groepen
  • Cart blanche 
  • Zoek uit (o.a. met gebruik kennisplein)

Probeer uit en leg uit in je groepje
Welke methode gebruikt? Koppel terug in de klas.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw van medicamenteuze pijnbestrijding

Slide 26 - Tekstslide

behandeling dor middel van zenuwbehandelingen + invasieve bestrijding

NSAID is een afkorting van Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drugs (niet-steroïdale anti-ontstekingsmedicijnen). Deze pijnstiller wordt ingezet bij diverse reumatische aandoeningen om de pijn en ontstekingsreacties te bestrijden. Denk maar aan artrose, artritis psoriatica, slijmbeursontsteking, de ziekte van Bechterew, chondrocalcinose, fibromyalgie, jicht, reuma en reumatoïde artritis. In deze groep zitten o.a. Diclofenac, Naproxen en Ibuprofen. 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste volgorde
(Probeer voor je zelf te verbeelden wat er gebeurt als je bijv. je knie tegen een tafel stoot)
A
Pijngedrag, pijn gewaarwording, Pijnbeleving, Pijnprikkel
B
Pijnprikkel, Pijngedrag, Pijngewaarwording, Pijnbeleving
C
Pijnprikkel, Pijnbeleving, Pijngewaarwording, Pijngedrag
D
Pijnprikkel, Pijngewaarwording, Pijnbeleving, Pijngedrag

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pijn is ....
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fantoompijn is..
A
Acute pijn
B
Chronische pijn

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het pijnbelevingsmodel heet
A
Model van Losser
B
Model van Loeser
C
Model van Pain
D
Model van VAS

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pijngewaarwording is ..
A
Een pijnprikkel
B
Bewust worden van de pijn
C
Hoe je met pijn omgaat
D
Therapie

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van het meten van pijn
A
Subjectieve gegevens objectief maken
B
Verlagen van het risico op chronisering van de pijn
C
Eenduidige communicatie
D
Alle antwoorden zijn van toepassing

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat heeft de meeste invloed op het in stand houden van chronische pijn?
A
Weefselschade
B
Gedrag
C
Gedachtes

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is de werking van een NSAID ?
A
pijnstillend
B
koortsverlagend
C
bacteriedodend
D
ontstekingsremmend

Slide 36 - Quizvraag

ibuprofen, naproxen, diclofenac 

niet -steroÏdale anti inflammatoire middelen
Wat is het belangrijkst bij pijnstilling voor de behandeling van chronische pijn?
A
innemen wanneer de pijn optreedt
B
kosten van het medicijn
C
De spiegelopbouw in het bloed
D
Vertrouwen hebben in het medicijn

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Video

Deze slide heeft geen instructies