Paragraaf 2.5 Hoeken deel 1

Lesdoel
  • Herhalen van hoekensom driehoek en vierhoek.

  • Herhalen van de bijbehorende vuistregels uit leerjaren 1 en 2.

  • Na vandaag ben je in staat om de hoeken in vlakke figuren te berekenen. 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoel
  • Herhalen van hoekensom driehoek en vierhoek.

  • Herhalen van de bijbehorende vuistregels uit leerjaren 1 en 2.

  • Na vandaag ben je in staat om de hoeken in vlakke figuren te berekenen. 

Slide 1 - Tekstslide

Theorie
In vlakke figuren kun je hoeken berekenen. Elke opgave is weer anders. Dus elke keer zul je een andere aanpak moeten gebruiken. Bij dit soort opgaven kun je de tekening in het werkboek gebruiken om de graden in de hoeken te zetten. We gaan gebruikmaken van de vuistregels:
  • helemaal rond is 360°
  • een gestrekte hoek is 180°
  • een rechte hoek is 90°
  • de hoeken van een driehoek zijn samen 180°
  • de hoeken van een vierhoek zijn samen 360°
  • lijnsymmetrie, draaisymmetrie en schuifsymmetrie.

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld
In VABC zijn drie deellijnen getekend. Ze snijden elkaar in het punt M. Bereken ∠M1.



Uitwerking
  • De kruisjes, stipjes en cirkels willen zeggen dat deze hoeken even groot zijn. 
  • ∠A1=∠A2=18°, dus ∠A12 = 18°+18°=36°
  • ∠C1=∠C2=58°, dus ∠C12=58°+58°+116°
  • ∠B12=180°-36°-116°=28°
  • ∠B1=∠B2=28°:2 = 14°
  • ∠M1 = 180°-18°-14°= 148°

Slide 3 - Tekstslide

90
360
180
lijn
draai
schuif

Slide 4 - Sleepvraag

Van driehoek ABC is ∠B = 44°, ∠C = 60° en
∠A1 = ∠A2. Bereken hoek A geheel dus A12.
A
76
B
256
C
90
D
38

Slide 5 - Quizvraag

Hiervoor is gehele hoek A berekend. Dat moet 76 graden
zijn. Dus A2 is de helft hiervan, te weten 38 graden
(∠A1 = ∠A2). Bereken nu de hoek D2. Doe dit door gebruik
te maken van de hoekensom driehoek (180 graden).
A
98
B
180
C
82
D
90

Slide 6 - Quizvraag

Opgave 67 blz 102
Van de driehoek KLM is ∠K = 30°, ∠L = 40° en
∠M1 = ∠M2. Wat betekenen de twee tekentjes
in ∠M12?
Maak hiervoor gebruik van je werkboek blz 18

A
De hoeken zijn niet even groot
B
De hoeken zijn even groot
C
De hoeken moet je verdelen in verhouding 1/3e
D
Deze twee hoeken moeten samen 180 graden zijn.

Slide 7 - Quizvraag

Opgave 67 blz 102
Van de driehoek KLM is ∠K = 30°, ∠L = 40° en
∠M1 = ∠M2. Bereken ∠M12. Maak daarvoor
gebruik van de hoekensom driehoek (de hoeken
van driehoek KLM moeten samen 180° zijn).
Maak hiervoor gebruik van je werkboek blz 18

A
110°
B
130°
C
120°
D
101°

Slide 8 - Quizvraag

Opgave 67 blz 102
Van de driehoek KLM is ∠K = 30°, ∠L = 40° en
∠M1 = ∠M2. Bereken ∠M1. Maak daarvoor gebruik
van de tekens in de driehoek. Je hebt hiervoor
de hoek M12 berekend.
Maak hiervoor gebruik van je werkboek blz 18
A
65°
B
55°
C
60°
D
50,5°

Slide 9 - Quizvraag

Opgave 67 blz 102
Van de driehoek KLM is ∠K = 30°, ∠L = 40° en
∠M1 = ∠M2. Bereken ∠N1. Maak daarvoor gebruik
van de hoekensom driehoek voor de driehoek
K,N1,M1. Deze moeten samen 180 graden zijn.
Maak hiervoor gebruik van je werkboek blz 18
A
95°
B
75°
C
80°
D
59°

Slide 10 - Quizvraag

Opgave 68 blz 102
In vierhoek ABCD zie je dat EF = BE (streepjes).
Bereken ∠B. Gebruik dat de hoeken van vierhoek
ABCD samen 360° zijn. Gebruik hiervoor evt. het
werkboek op blz 18
A
53°
B
65°
C
55°
D
48°

Slide 11 - Quizvraag

Opgave 68 blz 102
In vierhoek ABCD zie je dat EF = BE (streepjes).
Welke vlakke figuur herken je in driehoek EBF?
A
Gelijkbenige driehoek
B
Gelijkzijdige driehoek
C
Rechthoekige driehoek
D
Rechthoekige gelijkbenige driehoek

Slide 12 - Quizvraag

Opgave 68 blz 102
In vierhoek ABCD zie je dat EF = BE (streepjes).
Dit brengt een bijzondere overeenkomst met zich
mee tussen ∠B en ∠E2. Bereken ∠E2.
A
38°
B
68°
C
48°
D
48°

Slide 13 - Quizvraag

Opgave 68 blz 102
In vierhoek ABCD zie je dat EF = BE (streepjes).
Bereken ∠E1. Gebruik dat ∠E12 een gestrekte hoek is.
(NB: hoeveel graden was een gestrekte hoek altijd?)
A
132°
B
48°
C
180°
D
145°

Slide 14 - Quizvraag

Opgave 69 blz 102
In de figuur rechts zie je dat AD // BC en AB // CD.
Verder is ∠ A = 70°. Welke vlakke figuur herken je
in vierhoek ABCD?

A
Trapezium
B
Vierkant
C
Parallellogram
D
Vlieger

Slide 15 - Quizvraag

Opgave 69 blz 102
In de figuur rechts zie je dat AD // BC en AB // CD.
Verder is ∠ A = 70°. Bereken ∠D. Gebruik hiervoor
evt. het werkboek op blz 18.


NB: bijzonderheid bij parallellogram is dat bepaalde hoeken gelijk 
aan elkaar zijn. Dat zijn de hoeken.....
A
70°
B
110°
C
120°
D
220°

Slide 16 - Quizvraag

Opgave 70 blz 103
Driehoek PQR is een gelijkzijdige driehoek. Bereken ∠P1.
Gebruik hiervoor evt. het werkboek op blz 18.

NB: bijzonderheid bij gelijkzijdige driehoek is dat alle kwa scherpte een overeenkomst met elkaar hebben. 
A
30°
B
70°
C
70°
D
70°

Slide 17 - Quizvraag

Opgave 71 blz 103
Hiernaast zie je twee driehoeken.
Bereken ∠Q. Gebruik hiervoor evt.
het werkboek op blz 18.

NB: bijzonderheid bij dit figuur is dat hoek S1 en hoek S2 een overeenkomst met elkaar hebben. 
A
19°
B
85°
C
95°
D
114°

Slide 18 - Quizvraag

Opgave 72 blz 103
In de figuur hiernaast zie je dat LN = LM.
Verder is ∠L1 = 20° en ∠L2 = 84°.
Bereken ∠K.

A
20°
B
30°
C
84°
D
28°

Slide 19 - Quizvraag