H1 Woordenschat, woordbetekenissen m2a

Woordenschat
Woordraadstrategieën
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat
Woordraadstrategieën

Slide 1 - Tekstslide

Programma

Terugblik les/huiswerk

Uitleg woordenschat

Uitleg nieuwe theorie

Aan het werk

Vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

Uitleg woordenschat
  • De komende weken werken aan de opdrachten uit het boek (H1, H2)
  • Volgende week maandag H1 en H2 lezen so-cijfer (1x)

Slide 3 - Tekstslide

Woordraadstrategieën

    1. Synoniem

    2. Omschrijving

    3. Voorbeeld

    4. Tegenstelling

    5. Bekend woorddeel

    6. Woordenboek

    Slide 4 - Tekstslide

    Woordenschat h1: woordbetekenissen vinden

    Je zult regelmatig woorden tegenkomen, waarvan je de betekenis niet kent.

    Slide 5 - Tekstslide


    Gelukkig zijn er manieren, om toch achter de betekenis van een woord te komen!!!

    Slide 6 - Tekstslide


    manier 1


    Zoek de betekenis op in een woordenboek.

    Vaak mag je echter geen woordenboek gebruiken, bijvoorbeeld bij een toets of een examen......

    Slide 7 - Tekstslide


    manier 2

    Zoek in de tekst naar een synoniem van het onbekende woord

    Slide 8 - Tekstslide


    synoniem:

    Twee woorden die er verschillend uitzien, maar die hetzelfde betekenen

    Slide 9 - Tekstslide


    Voorbeeld synoniem:

    Ik vind dit boek van wiskunde ingewikkeld, op de volgende bladzijde staan echt lastige sommen

    Slide 10 - Tekstslide


    manier 3

    Zoek in de tekst naar een omschrijving van het onbekende woord

    Slide 11 - Tekstslide


    voorbeeld manier 3

    Je zult met je zakgeld prioriteiten moeten stellen. Je moet dus bedenken waaraan je je geld echt uit wilt geven en wat eigenlijk minder belangrijk is om je geld aan uit te geven

    Slide 12 - Tekstslide


    manier 4

    Zoek in de tekst naar voorbeelden van het onbekende woord

    Slide 13 - Tekstslide


    voorbeeld manier 4

    Als je op jezelf gaat wonen, krijg je te maken met allerlei instanties, zoals de belastingdienst, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen

    Slide 14 - Tekstslide


    manier 5

    Zoek in de tekst naar een tegenstelling van het onbekende woord

    Slide 15 - Tekstslide


    voorbeeld manier 5

    Hij lijkt sympathiek, maar in werkelijkheid is hij heel erg onaardig

    Slide 16 - Tekstslide


    Manier 6

    Zoek in het woord zelf dat je niet kent, naar een bekend woorddeel

    Slide 17 - Tekstslide


    voorbeeld manier 6


    onacceptabel

    heroverwegen

    uitdrukkingsloos

    Slide 18 - Tekstslide

    Deze les: Woordenschat
    1. Nakijken opdrachten 1 t/m 3
    2. lessonup
    3. Maken woordenschat opdracht 4 en 5 (huiswerk H1 SPELLING)

    Slide 19 - Tekstslide

    Woordenschat H1 | blz. 23

    Opdracht 1 t/m 3


    De leerlingen die klaar met nakijken zijn, die kunnen verder met opdracht 4 en 5

    Klaar? Nakijken + fouten verbeteren

    Klaar? H1 spelling

    Slide 20 - Tekstslide

    Slide 21 - Tekstslide

    Woordraadstrategieën

      1. Synoniem

      2. Omschrijving

      3. Voorbeeld

      4. Tegenstelling

      5. Bekend woorddeel

      6. Woordenboek

      Slide 22 - Tekstslide

      Het weer lijkt misschien voortreffelijk, maar morgen wordt het erg slecht
      A
      synoniem
      B
      tegenstelling
      C
      omschrijving
      D
      voorbeeld

      Slide 23 - Quizvraag

      In Amsterdam wonen ontzettend veel nationaliteiten, zoals Engelsen, Amerikanen en Chinezen
      A
      tegenstelling
      B
      voorbeeld
      C
      synoniem
      D
      omschrijving

      Slide 24 - Quizvraag

      Ik vind dit gebouw echt afzichtelijk, vooral de kleuren die zijn gebruikt en de steensoort vind ik erg lelijk
      A
      tegenstelling
      B
      voorbeeld
      C
      omschrijving
      D
      synoniem

      Slide 25 - Quizvraag

      Synoniem voor:
      meteen
      A
      later
      B
      morgen
      C
      direct
      D
      volgend jaar

      Slide 26 - Quizvraag

      Synoniem voor:
      Afbeeldingen
      A
      computer
      B
      plaatje
      C
      tafel
      D
      bal

      Slide 27 - Quizvraag

      Synoniem voor crimineel is
      A
      onaardig
      B
      misdadig
      C
      agressief
      D
      enthousiast

      Slide 28 - Quizvraag

      Wat is het synoniem van
      circa?
      A
      ongeveer
      B
      nauwkeurig

      Slide 29 - Quizvraag

      Synoniem voor schrijver is
      A
      Man
      B
      Auteur
      C
      Boek
      D
      lezen

      Slide 30 - Quizvraag

      Wat is het synoniem van
      exacte?
      A
      enorme
      B
      precieze

      Slide 31 - Quizvraag

      Welk woord past bij deze omschrijving?
      hoe groot iets is
      A
      grootte
      B
      gewicht
      C
      grote
      D
      zwaarte

      Slide 32 - Quizvraag

      Welk begrip hoort bij de omschrijving: "iets wat je mag."?
      A
      misdaad
      B
      recht
      C
      plicht
      D
      strafbaar feit

      Slide 33 - Quizvraag

      Naar welk signaalwoord verwijst bijvoorbeeld?
      A
      een synoniem
      B
      een omschrijving
      C
      een tegenstelling
      D
      een voorbeeld

      Slide 34 - Quizvraag

      Welk begrip hoort bij de omschrijving: "iets wat je moet."?
      A
      misdaad
      B
      recht
      C
      plicht
      D
      strafbaar feit

      Slide 35 - Quizvraag

      Zorgeloos

      Geef een omschrijving.
      A
      met heel veel zorgen
      B
      met zorgen
      C
      zorgelijk
      D
      zonder zorgen

      Slide 36 - Quizvraag

      Een andere omschrijving voor "afzet" is
      A
      Inkomsten
      B
      Dat iemand is opgelicht
      C
      Verkochte producten
      D
      Uitgaven

      Slide 37 - Quizvraag

      Wat is de juiste omschrijving van opvoeden?
      A
      Gedrag nadoen
      B
      Regels volgen
      C
      Gedrag aanleren

      Slide 38 - Quizvraag

      Wat is een tegenstelling van: ontevreden
      A
      weltevreden
      B
      content
      C
      gelukkig
      D
      rijk

      Slide 39 - Quizvraag

      Geef een tegenstelling van het woord;
      Perfect
      A
      goed
      B
      precies
      C
      moeilijk
      D
      slecht

      Slide 40 - Quizvraag

      Geef de tegenstelling van:
      detail
      A
      handel
      B
      deel
      C
      in grote lijnen
      D
      groot

      Slide 41 - Quizvraag

      Dit is geen woordraadstrategie:
      A
      synoniem zoeken
      B
      tegenstelling zoeken
      C
      vooruit lezen
      D
      voorbeelden zoeken

      Slide 42 - Quizvraag

      vragen???????
      Huiswerk: H1 woordenschat af (t/m 5) en Spelling 1 en 2

      Slide 43 - Tekstslide