Herhaling koopkracht

Herhaling koopkracht
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Herhaling koopkracht

Slide 1 - Tekstslide

Het CBS
Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) houdt in Nederland de ontwikkeling bij van alle prijzen van goederen en diensten. Het CBS gebruikt daarbij indexcijfers.

Slide 2 - Tekstslide

Indexcijfer berekenen
Indexcijfer = nieuw getal ÷ getal in het basisjaar x 100

Voorbeeld
  • In het basisjaar is de prijs van een spijkerbroek € 30. Vijf jaar later is de prijs € 34.
  • Het nieuwe indexcijfer is € 34 ÷ € 30 x 100 = 113,3.

Slide 3 - Tekstslide

Indexcijfer berekenen
In het basisjaar is de prijs van een paar schoenen € 95.
Een jaar later is de prijs € 98.

Met hoeveel procent is de prijs van de schoenen gestegen ten opzichte van het basisjaar?
  • Wat is het indexcijfer van het basisjaar?
  • De prijs van de schoenen is een jaar later € 102.
  • Bereken het nieuwe indexcijfer.

Slide 4 - Tekstslide

In het basisjaar is de prijs van een paar schoenen € 95.
Een jaar later is de prijs € 105.

Bereken het nieuwe indexcijfer. Afronden op 1 decimaal

Slide 5 - Open vraag

Inflatie
Inflatie betekent een algemene prijsstijging van goederen en diensten.

Door inflatie wordt de koopkracht kleiner, als je inkomen niet net zoveel stijgt als de inflatie.


Slide 6 - Tekstslide

Deflatie
  • Het omgekeerde van inflatie is deflatie. Bij deflatie is er een gemiddelde daling van alle prijzen bij elkaar.

  • Het gevolg van deflatie is dat je voor hetzelfde bedrag meer kunt kopen. Het geld wordt dus meer waard.

  • Als je inkomen gelijk blijft, stijgt door deflatie je koopkracht.


Slide 7 - Tekstslide

Koopkracht
Je koopkracht is de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen. 

Je koopkracht is dus afhankelijk van: 
  • De prijzen 
  • Je inkomen 

Als je inkomen in procenten meer stijgt dan de prijzen, neemt je koopkracht toe. 

Slide 8 - Tekstslide

Koopkracht

Slide 9 - Tekstslide

Reëel inkomen
Als je rekening houdt met de gevolgen van inflatie voor je inkomen, spreek je van een reëel inkomen. 

Tip: niks anders dan de koopkracht van je inkomen.

Formule: nominale inkomensverandering (%)-inflatie (%)= reëel inkomensverandering
Jip en Janneke taal: je loon wijzigt - de prijsstijging/daling= je koopkracht verandering

Slide 10 - Tekstslide

De inflatie bedraagt 3%. Je loon is in hetzelfde jaar met 5% gestegen. Met hoeveel % is je reëel inkomen verander?

Slide 11 - Open vraag

Consumentenprijsindexcijfer
Prijsontwikkeling van goederen en diensten.

Het CBS berekent iedere maand de inflatie, en maakt hierbij gebruik van het boodschappenmandje van de gemiddelde Nederlander. Hierin zitten verschillende artikelgroepen.
Elke artikelgroep telt voor een bepaald percentage mee.

Slide 12 - Tekstslide

Consumentenprijsindexcijfer
  • Voor het berekenen van de inflatie onderzoekt het CBS maandelijks de prijzen van een groot aantal goederen en diensten die door consumenten worden gekocht.
  •  Met al deze gegevens berekent het CBS maandelijks het cpi.
  • Het cpi (consumentenprijsindexcijfer) is een indexcijfer dat de ontwikkeling van consumentenprijzen weergeeft.
  • Aan de hand van het cpi stelt het CBS vast hoeveel inflatie of deflatie er is.

Slide 13 - Tekstslide

Een gemiddelde uitrekenen
Gemiddelde = het totaal ÷ het aantal
Voorbeeld
Je hebt de volgende cijfers behaald: 
 6,5 – 8,5 – 6 (2x) – 7. 
Wat is je gemiddelde cijfer?
Het totaal is 6,5 + 8,5 + 2 × 6 + 7 = 34.
Het aantal is 1 + 1 + 2 + 1 = 5.
Het gemiddelde cijfer is 34 ÷ 5 = 6,8.


Slide 14 - Tekstslide

Samengesteld ongewogen prijsindexcijfer
  • Als iedere artikelgroep even zwaar meetelt heb je het samengesteld ongewogen prijsindexcijfer.
  • Samengesteld omdat het gemiddelde prijsindexcijfer is samengesteld uit verschillende artikelgroepen.
  • Ongewogen omdat iedere artikelgroep even zwaar meetelt.

Slide 15 - Tekstslide

Wegingsfactor
Omdat een huishouden niet aan iedere artikelgroep evenveel geld uitgeeft, werkt het CBS met een wegingsfactor.
Omdat huishoudens meer uitgeven aan wonen & energie, tellen die uitgaven zwaarder mee dan de uitgaven aan vervoer.

Slide 16 - Tekstslide

Samengesteld gewogen indexcijfer
  • Omdat het CBS aan iedere artikelgroep een ander gewicht geeft, is het cpi een samengesteld gewogen indexcijfer.
  • Samengesteld omdat het cpi is samengesteld uit verschillende artikelgroepen.
  • Gewogen omdat iedere artikelgroep een andere weging heeft en daarom verschillend meetelt in de berekening van het cpi.

Slide 17 - Tekstslide

Stappenplan berekenen CPI
  1. Vermenigvuldig het indexcijfer van iedere artikelgroep met de bijbehorende wegingsfactor.
  2. Tel alle uitkomsten van stap 1 bij elkaar op.
  3. Deel je uitkomst van stap 2 door het totaal van alle wegingen.
  4. Je uitkomst is het consumentenprijsindexcijfer.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Bereken CPI

Slide 20 - Open vraag

Reëel inkomen
Als je rekening houdt met de gevolgen van inflatie voor je inkomen, spreek je van een reëel inkomen. 

Tip: niks anders dan de koopkracht van je inkomen.

Formule: nominale inkomensverandering (%)-inflatie (%)= reëel inkomensverandering
Jip en Janneke taal: je loon wijzigt - de prijsstijging/daling= je koopkracht verandering

Slide 21 - Tekstslide

De inflatie bedraagt 3%. Je loon is in hetzelfde jaar met 5% gestegen. Met hoeveel % is je reëel inkomen verander?

Slide 22 - Open vraag

Aan de slag
Eindexamensite.nl
Onderwerp: Inflatie en koopkracht

Slide 23 - Tekstslide