Yo tengo dieciocho años (ik ben achttien jaar)
Tú tienes dos hermanos (jij hebt twee broers)
Ella tiene una madre (zij heeft een moeder)
Nosotros tenemos un libro (wij hebben een boek)
Vosotros
tenéis un (jullie
hebben een vader)
Ellos tienen una relación (zij hebben een relatie)