bijvoeglijk nw en trappen van vergelijking.ivb

Grammatica 



Klare Taal H26 en 27
Vergelijkingen en bijvoeglijk naamwoord
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica 



Klare Taal H26 en 27
Vergelijkingen en bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Nog even herhalen

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica




De tafel    = de mooie tafel, een mooie tafel
Het boek = het mooie boek, een mooi boek

de of het
een
de
+e
+e
het
+e

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica
Het boek is dik. 
Wat een dik boek. 
Het dikke boek.

De fiets is mooi. 
Wat een mooie fiets. 
De mooie fiets.

Slide 4 - Tekstslide

Het meisje is aardig.
Een _________ meisje
A
aardig
B
aardige

Slide 5 - Quizvraag

Het meisje is aardig.
Het _________ meisje
A
aardig
B
aardige

Slide 6 - Quizvraag

De tas is lelijk.
De _________ tas.

Slide 7 - Open vraag

Uitleg
je schrijft woorden in de vergrotende trap met -er
je schrijft woorden in de overtreffende trap met -st

mooi - mooier - mooist
klein - kleiner - kleinst
hoog - hoger - hoogst
jong - jonger - jongst

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg
Let op de spelling

groot - groter - het grootst
lief - liever - het liefst
vies - viezer - het viest

Slide 9 - Tekstslide

Uitleg
bij een vergelijking gebruik je vaak het woordje dan.

Ik ben ouder dan mijn zusje. 
jij bent langer dan jouw vriend. 
Deze auto is duurder dan die auto. 

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg
eindigt het woord op -r? dan gebruik je -der

duur - duurder - het duurst
zuur - zuurder - het zuurst
ver - verder - het verst

Slide 11 - Tekstslide

Hoe zit het in deze klas?

Slide 12 - Tekstslide

Onregelmatige vergelijkingen
onregelmatig zijn:

goed - beter - best
graag - liever - het liefst
veel - meer - het meest
weinig- minder - het minst

Slide 13 - Tekstslide

Hamilton is goed, maar Verstappen vind ik .......
A
goeder
B
beter
C
goeier
D
better

Slide 14 - Quizvraag

Ik eet graag chocolade,
maar ik eet ....... fruit
A
grager
B
graager
C
liefer
D
liever

Slide 15 - Quizvraag

Maar ik eet ........ patat!
A
het liefst
B
liefst
C
het graagst
D
het best

Slide 16 - Quizvraag

Ik vind tennis ........ ....... voetbal
A
mooier als
B
leuker als
C
leuker dan
D
groter als

Slide 17 - Quizvraag

Jouw handen zijn ........ van mij
A
grooter dan
B
minder dan
C
groter dan
D
groter als

Slide 18 - Quizvraag

In Emmeloord wonen ....... mensen dan in Amsterdam
A
weinig
B
weiniger
C
minderder
D
minder

Slide 19 - Quizvraag

Oefeningen blz. 75 maken en nakijken

Slide 20 - Tekstslide

In de benen!
Maak groepjes van 3 personen en ga in een kring staan.
1 persoon zegt: ik ben mooi
2e persoon zegt: ik ben mooier
3e persoon zegt: ik ben het mooist

Bedenk zelf voorbeelden (groot, klein, leuk, slim). Het hoeft niet echt waar te zijn!

Slide 21 - Tekstslide