Straattaal

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
  • Aan het einde van de les weet je dat er verschillende vormen van taalgebruik bestaan
  • En... mevrouw Rombouts heeft dan vast wat nieuwe woorden straattaal geleerd (en jullie ook) ;-)

Slide 2 - Tekstslide

Straattaal
Straattaal is een vorm van jongerentaal. Het is de mengtaal die jongeren van verschillende culturele en sociale achtergronden in het dagelijks leven spreken op school en op straat, naast de standaardtaal van het land waar ze wonen. Straattaal is aan het eind van de 20e eeuw ontstaan.

Nederlandse woorden en uitdrukkingen worden vaak vervormd of vermengd met woorden uit andere talen, zoals het Sranan (Suriname), Marokkaans (Arabisch/Berber) en/of Amerikaans/Engels.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Gebruik jij wel eens straattaal?
Ja, vaak!
Ja, soms!
Nee, nooit!

Slide 5 - Poll

Welke
straattaalwoorden
gebruik jij zelf regelmatig?

Slide 6 - Woordweb

Let bij het bekijken van het filmpje op het volgende:
  • Wat is er bijzonder aan het gesprek tussen deze mensen? 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Is het fijn als je ouders, je docent of opa en oma, ook straattaal begrijpen?
A
Ja, dan kunnen we samen in straattaal praten
B
Nee, dan kan ik niet meer met mijn vrienden in onze 'eigen' taal praten
C
Nee, dan is straattaal ineens echt niet meer cool
D
Ja, dat begrijpen we elkaar beter

Slide 9 - Quizvraag

Denk jij dat het spreken van straattaal goed of slecht is voor je taalontwikkeling?
Goed
Slecht
Geen idee

Slide 10 - Poll

zet van klein naar groot (het gaat om geld):
1. donnie, 2 barkie, 3 Jarra, 4 Millie
A
1234
B
3124
C
4321
D
4213

Slide 11 - Quizvraag

welke vertaling is fout
A
Brokko= iets stuk maken
B
akka= kont
C
Swag= cool, vet
D
Fissa= feest

Slide 12 - Quizvraag

Studentaal
Studenten worden jullie als het goed na het 4e leerjaar op DRP allemaal.
Studenten praten voornamelijk in afkortingen. De volgende vragen gaan hierover. 

Slide 13 - Tekstslide

wat betekenen de volgende woorden:
1. bvo'tje 2. dapri 3. thth
4. v.v.v.

Slide 14 - Open vraag

wat betekenen de volgende woorden:
1. wat de brie 2. nyash 3. plork
4. pokie

Slide 15 - Open vraag

Dialect
  • Dialect is de andere vorm van taalvariatie
  • Bij dialect is er sprake van een eigen woordenschat (soms zelfs een eigen woordenboek!), eigen spelling en eigen grammatica
  • Een dialect is plaatsafhankelijk

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Spreek jij zelf thuis ook een dialect?
Ja
Soms
Nee

Slide 18 - Poll

Wat betekent loesoe?

A
Loes
B
los
C
weggaan
D
loens

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent 'sappie'?
A
drankje
B
sukkel
C
van de straat
D
slap

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent 'bika'?
A
auto
B
eten
C
fiets
D
drinken

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Wat is anders dan bij het gewone journaal?

Slide 23 - Open vraag

Wat voor een effect heeft dit?

Slide 24 - Open vraag

Voor iedereen:
Super Dushi Vaka!

Slide 25 - Tekstslide