Week 30-5, les 2, 2H

Startopdracht
Pak je boek en start je laptop op. Ga naar:

Quizlet.live

Verder heb je nog niets op tafel nodig.
Donnerstag 30. Mai 2024
Herzlich Willkommen!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Startopdracht
Pak je boek en start je laptop op. Ga naar:

Quizlet.live

Verder heb je nog niets op tafel nodig.
Donnerstag 30. Mai 2024
Herzlich Willkommen!

Slide 1 - Tekstslide

Planung
Frühstücksei

Rückblick und Wiederholung Grammatik


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Welcher Fluss fließt durch Dresden?
A
der Rhein
B
die Elbe
C
die Donau

Slide 4 - Quizvraag

Wie viele Menschen wurden in Dresden durch einen Blitzeinschlag verletzt?
A
2
B
7
C
10

Slide 5 - Quizvraag

Wie viele Blitze schlagen per Jahr in Deutschland ein?
A
1.000
B
10.000
C
100.000

Slide 6 - Quizvraag

Wo in einer Wolke sammeln sich die positiv geladenen Teilchen?
A
oben
B
unten

Slide 7 - Quizvraag

Wie warm wird ein Blitz?
A
300°C
B
3.000°C
C
30.000°C

Slide 8 - Quizvraag

Was verursacht den Donner?
A
Die Luft, die sich wegen Hitze ausdehnt.
B
Der Einschlag des Blitzes in die Erde.

Slide 9 - Quizvraag

Obwohl ein Unglück wie in Dresden nur selten vorkommt, sollte man bei einem
Gewitter trotzdem vorsichtig sein. Es gibt einige Regeln, die man beachten kann.
Was tun bei Gewitter? 

Obwohl ein Unglück wie in Dresden nur selten vorkommt, sollte man bei einem
Gewitter trotzdem vorsichtig sein. Es gibt einige Regeln, die man beachten kann.


Weißt du, was man bei einem Gewitter (nicht) machen sollte?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Persoonijk voornaamwoord in de 
4e naamval = lijdend voorwerp
In het Nederlands:
Zin: Heb je ik gezien?
ik --> mij
Correct is: Heb je mij gezien?
In het Duits:
Zin: Hast du ich gesehen?
ich --> mich
Correct is: Hast du mich gesehen?
Het lijdend voorwerp is in het Duits de 4e naamval.
Vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
In de voorbeeldzin:
  • Vraag: Wie/wat heb jij gezien?
  • Antwoord: mij / mich

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord 
1e en 4e naamval
1e naamval:
  • ik          jij         hij        zij        het        wij      jullie      zij               u
  • ich       du       er         sie        es         wir     ihr          sie              Sie 

4e naamval:
  • mij       jou      hem    haar    het       ons     jullie     hen           u  
  • mich   dich   ihn       sie       es          uns     euch    sie             Sie


Sommige persoonlijk voornaamwoorden zijn hetzelfde in de 1e en 4e naamval!

Slide 13 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Voorzetsels met de 4e naamval:
  1. durch = door
  2. für = voor (ten gunste/behoeve van)
  3. gegen = tegen
  4. ohne = zonder
  5. um = om
  6. bis = tot       
Voorzetsels:
in de kast, op de kast, naast de kast, etc.

Slide 14 - Tekstslide

Hausaufgaben:
15 bis zum 21 und 23
Ab Seite 26


Slide 15 - Tekstslide

G: Schreiben
Seite 56

Aufgabe 39 
Diktat

Slide 16 - Tekstslide

Aufgabe 39, Seite 56 

Slide 17 - Tekstslide

Selbständig arbeiten
G: Schreiben
Machen 37, 39 und 401 ab Seite 54
+ Hausaufgaben vorige Stunde
18, 19, 20, 22 bis zum 26a Ab Seite 42 

Fertig: Flexopdracht
timer
20:00

Slide 18 - Tekstslide

Hausaufgaben
Machen:
Aufgabe 37 bis zum 40
Seite 54 und 55

Lernen:
Lernliste N-D und N-D
 Grammatik (E)

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide