les1

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

- Verwachtingen
- Toetsen



Slide 2 - Tekstslide

Verwachtingen:
Maandag: theorie (JNZ) (neem een schrift mee).
Dinsdag: opdrachten maken (KNN)

Huiswerk: woordjes leren

CIJFERS:
- Wachten tot toegang.

Slide 3 - Tekstslide

Toetsen leerjaar 2:
so: haben und sein + zinnen vertalen datum: 15 februari
REP: haben und sein + zinnen vertalen + IDEWIS +Landeskunde
mondeling: ???

Slide 4 - Tekstslide

Toetsen leerjaar 1:


SO: 2X lees- en luistertoets / 1e toets 15 februari
REP: haben und sein, woordjes, getallen en zinnen.

Slide 5 - Tekstslide

I      D         E        W       i        S
2

Slide 6 - Tekstslide

   D    E   W   I    S
ICH
DU
ER
ES
SIE
WIR
iHR
SIE
2

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

1. Wir (oplossing: gehen) einkaufen und dann die Oma. (gehen)
2. Du (oplossing: spielst) mit deinem Hund. (spielen)
3. Meine Eltern (oplossing: kommen) morgen zu mir und  meinen Hund mit. (kommen)
4. Ich (oplossing: trinke) ein Wasser, das mir schmeckt. (trinken)
5. Wer (oplossing: kauft) denn alle diese teuren Sachen? (kaufen)
Fe|esttenten + IDEWIS toepassen

Slide 10 - Tekstslide

1. _seid____ ihr zum Abendessen zurück?
2. Wie spät _ist____ es?
3. Wer _____bist____ du ?
4. Wo ___sind_ hier die Toiletten?
5.  Ich _bin__ in Deutschland geboren,
sein vervoegen

Slide 11 - Tekstslide

stap 1: Zoek naar persoonlijke voornaamwoorden. Du, er, Sie, wir

Stap 2: pas het zelfstandig voornaamwoord (mensen, dieren dingen) aan het persoonlijkvoornaamwoord (du, er, es, sie).
 
bv: sein > ich (sein) > ich bin

Slide 12 - Tekstslide

1. (oplossing: Seid) ihr zum Abendessen zurück?
2. Wie spät (oplossing: ist) es?
3. Wer (oplossing: bist) du ?
4. Wo (oplossing: sind) hier die Toiletten?
5.  Ich (oplossing: bin) in Deutschland geboren,
sein vervoegen

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

1: Gute Tag! ____haben___  Sie etwas Geld für mich?
2:  Mein Bruder _hat_____ mit seiner Frau keine Kinder.
3: Welche deutsche Stadt _hat___ die meisten Einwohner?
4: Ein Mensch _hat____zwei Beine, Hunden __haben___vier Beine.
5:  Was _hast__ du gesagt?

Haben vervoegen

Slide 15 - Tekstslide

1: Gute Tag! (oplossing: Haben) Sie etwas Geld für mich?
2:  Mein Bruder (oplossing: hat) mit seiner Frau keine Kinder.
3: Welche deutsche Stadt (oplossing: hat) die meisten Einwohner? Berlin.
4: Ein Mensch (oplossing: hat) zwei Beine, Hunde (oplossing: haben) vier Beine.
5:  Was (oplossing: hast) du gesagt?

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

19 =
20 =
16 =
17 =
18 =


 
13 =
14 =
15 =
10 =
11 =
12 =
Schrijf de cijfers op in het Duits

Slide 19 - Tekstslide

1. sein: du > bist
2. besuchen: wir > besuchen
3. fahren: ich > fahre
4. bellen: Hund > bellt
5.futtern:   futtert 
6.machen:
7.gucken:
8. haben:

Slide 20 - Tekstslide

0

Slide 21 - Video

Hausaufgaben voor volgende week maandag:


Leren: haben und sein.

Slide 22 - Tekstslide

1. sein (du) / bist
2. besuchen / wir 
3. fahre / ich
4. Hund -> belt
5. futtert 
6.

Slide 23 - Tekstslide