Chapter 3: wordorder and adjectives

Chapter 3: grammar
Adjectives & Word order
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Chapter 3: grammar
Adjectives & Word order

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ADJECTIVES

Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Word order - adjectives

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives en plaats
Bijvoeglijke naamwoorden kunnen ook achter het werkwoord, bij deze werkwoorden
To taste = It tastes wonderful
To smell = It smells delicious
To be = You are beautiful
To feel = I feel great
To appear = It appears to be great
To sound = The music sounds amazing
To look = That shirt looks great on you
To seem = They seem focussed on their singing carreers

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives
Place the adjective in the correct place in the sentence.
I love my                      bike                   .
Her new dress                     looks                    . 
He                    seems                    .
blue
amazing
kind

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de goede adjectives naar de zinnen.

1. She is                           (aardig)      
     
2. We are driving a                          (grijs) car.

3. She is having a                         (koud) dish.

4. They seem                                 (grappig).

5. It appears                                   (speels)
kind
cold
grey
playful
funny

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

 Word order

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word order

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word order - wat is de juiste volgorde?
WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld woordvolgorde
Keith used to watch television in his room at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training

every Sunday

their son

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
I
last week
a blue shirt
in the shop
bought

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie?
doet?
wat?
waar?
wanneer?
Word Order
timer
1:00
We
in the park
go
roller-skating
every Saturday

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
Carolyn
in summer
walking
on the beach
enjoys

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Word order
loses
often
to the car
My teacher
they keys

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Put the words in the correct order to make sentences.
you
grab
my
?
bag
can

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Put the words in the correct sentence order
a speech
Saturday
the President
has given

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the sentence with the correct word order.
A
Doesn't she go in the weekends out?
B
Doesn't she go out in the weekends?

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the sentence with the correct word order.
A
He swims every day in the canal.
B
He swims in the canal every day.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Correct word order:
Billy / to his friend /
five minutes ago / went
A
Billy went to his friend five minutes ago
B
Billy went five minutes ago to his friend
C
Billy five minutes ago went to his friend.
D
Five minutes ago Billy went to his friend

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Put in the right order:

PE lessons / have / per / twice / I / week
A
I have twice per week PE lessons.
B
I have PE lessons per week twice.
C
I have per week twice PE lessons.
D
I have PE lessons twice per week.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Put in the right order:
arrived / at Brighton / footballers /
at 5 p.m. / the
A
At Brighton arrived the footballers at 5 p.m.
B
The footballers arrived at 5 p.m. at Brighton.
C
At 5 p.m. arrived the footballers at Brighton.
D
The footballers arrived at Brighton at 5 p.m.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Put in the correct order:
are - We - at - meeting - at - nine o'clock - school - .

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Put in the correct order:
today - will - your house - We - to - come - not - .

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De tijdsbepaling staat ...
A
meestal vooraan in de zin
B
altijd vooraan in de zin
C
meestal achteraan in de zin
D
altijd achteraan in de zin

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk ezelsbruggetje is juist?
A
Wat doet wie wanneer waar
B
Wie doet wat wanneer waar
C
Wie Doet Wat Waar Wanneer
D
Waar doet wie wanneer wat

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies