...weet je welke lidwoorden je gebruikt na 'aimer'.
Slide 3 - Tekstslide
Herhalen:
Het lidwoord
In het Nederlands heb je 3 verschillende lidwoorden namelijk;
De, Het en Een
Je hebt bepaalde lidwoorden en onbepaalde lidwoorden;
Bepaalde lidwoorden; de & het
Onbepaalde lidwoord; een
Slide 4 - Tekstslide
De lidwoorden in het Frans
Klinkerbotsing of stomme h; l'
Mannelijk
Vrouwelijk
Meervoud
Bepaald (de/het)
Le
La
Les
Onbepaald (een)
Un
Une
Des
Slide 5 - Tekstslide
Wist je dat?
In het Frans staat er ALTIJD een lidwoord voor het zelfstandig naamwoord. Ook als er in het Nederlands géén lidwoord staat:
Je mange du pain Ik eet brood.
'du' noem je een delend lidwoord.
Waarom 'delend'?
> omdat hiermee wordt bedoeld dat je maar een deel van het brood op eet, niet het hele brood. Of een deel van het water drinkt, en niet al het water in de wereld.
Slide 6 - Tekstslide
Het delend lidwoord
Hoewel wij dus niet een dergelijk lidwoord in het Nederlands kennen, kent het delend lidwoord gelukkig wel een bepaalde logica.
Let op!
Na een ontkenning en na een woord van hoeveelheid komt er een de of een d' OOK als het woord in het meervoud staat. une boîte de fruits (mv), une pile d'assiettes (mv).
Par exemple:
Je ne veux pas de coca.
Je prends une bouteille d'eau et un paquet de yaourt.
Slide 7 - Tekstslide
Het delend lidwoord
Kijk eens mee, wat zie je?
croissants
jus d'orange
koffie
ei
kaas
honing
In het Nederlands staan hier geen lidwoorden voor, dus krijg je een delend lidwoord.
Slide 8 - Tekstslide
Het delend lidwoord
Kijk eens mee, wat zie je?
croissants Des croissants
jus d'orange Du jus d'orange
koffie Du café
ei De l'oeuf
kaas Du fromage
tomaat De la tomate
In het Nederlands staan hier geen lidwoorden voor, dus krijg je een delend lidwoord.
Slide 9 - Tekstslide
Het delend lidwoord
Gebruik je het delend lidwoord dan alleen met eten?
Nee, zeker niet:
Zij nemen foto's. Elles prennent des photos.
Wij kopen boeken. Nous achetons des livres.
Geen lidwoord in het Nederlands, dus een delend lidwoord in het Frans. Er moet immers ALTIJD een lidwoord voor het zelfstandig naamwoord staan in het Frans.
Slide 10 - Tekstslide
Het delend lidwoord
na woorden van hoeveelheid
Kijk eens mee naar de volgende zin:
Tu achètes des pommes (mv). vs Tu achètes un kilo de pommes (mv).
In de eerste zin is het niet duidelijk hoeveel appels er gekocht worden. Er wordt een deel gekocht, dus een delend lidwoord. Maar in de tweede zin is dit wel het geval, namelijk een kilo.
Zodra er dus een woord van hoeveelheid in staat, gebruik je de. Naast de gebruik je ook d' als het zelfstandig naamwoord begint met een klinker of stomme 'h':
un verred'eau, un litred'huile.
Slide 11 - Tekstslide
Het delend lidwoord
na woorden van hoeveelheid
Woorden van hoeveelheid zij bijvoorbeeld:
beaucoup, trop, peu, un kilo, *un verre, *une bouteille, un paquet, trois kilos, ...
*la bouteille, le verre > deze woorden vind je in de voca.
Slide 12 - Tekstslide
Het delend lidwoord
Kijk eens mee naar de volgende zinnen:
Elle achète du sandwich au jambon. Elle aime le sandwich au jambon.
Le supermarché vend de la viande. J'aime la viande.
Wat zie je als je de zinnen aan de rechterkant, vergelijkt met de zinnen aan de linkerkant?
En als je de zinnen vertaalt naar het Nederlands, wat valt je dan op?
Slide 13 - Tekstslide
Het delend lidwoord
na aimer, adorer, préférer en détester
Na een aantal werkwoorden volgt er geen delend lidwoord, maar een bepaald lidwoord (de, het).
Dit zijn de werkwoorden aimer, adorer, préférer en détester.
> J'aime le poulet. = Ik hou van kip.
> Je déteste le poisson. = Ik heb een hekel aan vis.
Let op!
!! Deze werkwoorden moet je uit je hoofd leren !!
!! De bepaalde lidwoorden, neem je NIET mee in de vertaling!!
Slide 14 - Tekstslide
Het delend lidwoord
Enkele voorbeelden
1. Beaucoup de Français mangent de la baguette.
géén lidwoord in het Nederlands.
2. Ma soeur achète les tartinesde pain.
Woord van hoeveelheid.
3. Les Français n'aiment pasd'oliebollen (mv).
Ontkenning.
4. Je préfèrele chocolat.
Werkwoord préférer
Slide 15 - Tekstslide
Au travail!
Maak de volgende oefeningen:
- ex. 15c, d, e
- ex. 16a, c
- ex. 17
Hoe werken we:
1. Werk samen met je klasgenoot, zachtjes overleggen.