Fictie, personages en smaak (gerne)

Welkom 


Binnen = beginnen 

Pak je boek en ga naar de juiste pagina. 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, tLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom 


Binnen = beginnen 

Pak je boek en ga naar de juiste pagina. 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
We gaan de komende weken aan de slag met fictie(blz. 60 van je boek).
De volgende onderwerpen komen aan bod:

  • Fictie
  • Non-fictie
  • Doel van fictie
  • Personages
  • Onderwerp 
  • Genre 



Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 
De komende drie weken werken we aan de volgende leerdoelen: 

  • Je benoemt wat fictie is. 
  • Je geeft aan of je meer van realistische of fantasieverhalen houdt.
  • Je leest een boek.
  • Je leeft je in in een personage en legt uit hoe een personage zich voelt.
  • Je licht je smaak toe.
  • Je maakt een creatieve opdracht.

Slide 4 - Tekstslide

Fictie en non-fictie 
Fictie en non- fictie

Slide 5 - Tekstslide

Wat is fictie?
Fictie zijn verhalen die een schrijver heeft verzonnen

Het doel van fictie is amuseren. De schrijver wil dat jij zijn verhaal met plezier leest. 




Soms lees je een verhaal over dingen die in het echt niet kunnen gebeuren, heb je te maken met een fantasieverhaal. Ook gebeuren er dingen in een boek je wel in het echt zouden kunnen gebeuren. Die verhalen noem je realistisch

Slide 6 - Tekstslide

Wat is non-fictie? 
In een non-fictie verhaal wil de schrijver jou informatie geven, jou overtuigen van zijn mening of uitleggen hoe je iets moet doen. 

Non-fictie kan dus verschillende doelen hebben, zoals: informeren, overtuigen of uitleggen. 

Zo herken je non-fictie: 
Het gaat niet om de beleving.
Het gaat om de informatie/feiten.

Slide 7 - Tekstslide

Fictie of non-fictie?
Fictie of non-fictie?

Slide 8 - Tekstslide

We gaan aan de slag! 

Slide 9 - Tekstslide

Afsluiting
We werken aan de volgende leerdoelen:



  • Je benoemt wat fictie is.
  • Je geeft aan of je meer van realistische of fantasieverhalen houdt.
  • Je leest een boek.
  • Je leeft je in in een personage en legt uit hoe een personage zich voelt.
  • Je licht je smaak toe.
  • Je maakt een creatieve opdracht.

Slide 10 - Tekstslide

 Personages  

Slide 11 - Tekstslide

Personages 
Alle personen die een rol spelen in een verhaal noem je een personage

Het belangrijkste personage is de hoofdpersoon. Over hem of haar gaat het verhaal en je weet altijd wat hij denkt of voelt. Veel verhalen hebben één hoofdpersoon, maar er zijn ook verhalen met meerdere hoofdpersonen. 

Naast de hoofdpersoon zijn er nog andere personages in het verhaal. Deze personages noem je bijfiguren

In een verhaal lees je wat personages meemaken. Daarnaast weet je ook hoe zij zich voelen en ga je hun gedrag vaak beter begrijpen. Dat noem je inleven

Slide 12 - Tekstslide

We gaan aan de slag! 

Slide 13 - Tekstslide

Afsluiting
We werken aan de volgende leerdoelen:



  • Je benoemt wat fictie is.
  • Je geeft aan of je meer van realistische of fantasieverhalen houdt.
  • Je leest een boek.
  • Je leeft je in in een personage en legt uit hoe een personage zich voelt.
  • Je licht je smaak toe.
  • Je maakt een creatieve opdracht.

Slide 14 - Tekstslide

Smaak 

Slide 15 - Tekstslide

Onderwerp en genre 
Als je steeds meer leest, kun je steeds beter aangeven wat wat jouw smaak is. Het hangt o.a. af van hoe is het is geschreven of je meer van realistische- of fantasieverhalen houdt. 

Het onderwerp geeft aan waar het verhaal over gaat, bijvoorbeeld: voetbal, pesten of vriendschap. 

Naast het onderwerp kun je ook aangeven wat voor soort verhaal het is. Dat noem je een genre, denk aan: griezelverhaal, oorlogsverhaal of science fiction. 

Psychologische verhalen worden ook wel probleemboeken genoemd. Daarin worstelt de hoofdpersoon met een probleem. Hij is bijvoorbeeld ernstig ziek of zijn ouders gaan scheiden. 

Slide 16 - Tekstslide

We gaan aan de slag! 

Slide 17 - Tekstslide

Afsluiting
We werken aan de volgende leerdoelen:



  • Je benoemt wat fictie is.
  • Je geeft aan of je meer van realistische of fantasieverhalen houdt.
  • Je leest een boek.
  • Je leeft je in in een personage en legt uit hoe een personage zich voelt.
  • Je licht je smaak toe.
  • Je maakt een creatieve opdracht.

Slide 18 - Tekstslide