révision chapitre 3 vwo2

Herhaling H2
Les gemaakt door: Michael
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Herhaling H2
Les gemaakt door: Michael

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen
- Vocabulair
- Zinnen
- Aanwijzend voornaamwoord
- Pourvoir / Vouloir
- Avoir / être / P.C / présent -er

Slide 2 - Tekstslide

Révision 

Slide 3 - Tekstslide

WELKOM
3 Kader
Zinnen

Slide 4 - Tekstslide

Gaan we dit weekend naar de stad?
A
Il aime en ville, ce weekend?
B
On va en ville, ce weekend?
C
OHIO
D
On y va ville, ce weekend?

Slide 5 - Quizvraag

Waar houdt hij van?
A
Qu'est-ce qu'il aime?
B
Qu'est ce-que il aime?
C
Qu est-ce qu'il aime?
D
Qu'est-ce qu il aime?

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel kost het?
A
Il coute combien?
B
Il coute combien.
C
Combien il coute?
D
Il combien coute?

Slide 7 - Quizvraag

Hoe schrijf je: Tu fais quelle taille?

Slide 8 - Open vraag

Hoe schrijf je: Wat wil je kopen?

Slide 9 - Open vraag

Welke is GEEN passé composé?
A
J'ai acheté une banane
B
J'ai une banane
C
Tu as trouvé une place?
D
Vous avez visité Paris?

Slide 10 - Quizvraag

tu (manger = eten, passé composé)

passé composé
A
as mangé
B
a mangé
C
est mangé
D
es mangé

Slide 11 - Quizvraag

Elles...
(passé composé)
A
sont parties
B
sont partis
C
sont partie
D
sont partise

Slide 12 - Quizvraag

vous (aller = gaan, passé composé)

passé composé
A
êtes allée
B
êtes allé
C
êtes allés
D
êtes allées

Slide 13 - Quizvraag

passé composé: Elle (sortir)
A
est sortie
B
a sorti
C
a sortie
D
est sorti

Slide 14 - Quizvraag

Tu (manger = eten, passé composé)

passé composé
A
as mangé
B
a mangé
C
est mangé
D
es mangé

Slide 15 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord

Slide 16 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord

Slide 17 - Tekstslide

Ce
A
Man
B
Vrouw
C
Man met H of klinker botsing
D
Meervoud

Slide 18 - Quizvraag

Ces
A
Man
B
Vrouw
C
Man met H of klinker botsing
D
Meervoud

Slide 19 - Quizvraag

Cette
A
Man
B
Vrouw
C
Man met H of klinker botsing
D
Meervoud

Slide 20 - Quizvraag

Cet
A
Man
B
Vrouw
C
Man met H of klinker botsing
D
Meervoud

Slide 21 - Quizvraag

Pouvoir et vouloir

Slide 22 - Tekstslide

Leer de vormen van pouvoir en vouloir uit je hoofd

Slide 23 - Tekstslide

Pouvoir en vouloir
P.C
Pouvoir     Vouloir
Je/tu/il/elle/nous/vouz/ils/elles= Pu (Pouvoir) en Voulu (Vouloir)

Slide 24 - Tekstslide

Pouvoir
Vouloir
Willen
Kunnen
Mogen

Slide 25 - Sleepvraag

Welke is correct (vouloir)
A
Tu pu
B
Tu as veut
C
Nous voulons
D
Ils veulez

Slide 26 - Quizvraag

Welke is correct (pouvoir)
A
Tu pu
B
Il peut
C
Vous pouvons
D
On peux

Slide 27 - Quizvraag

Présent avoir
Passé composé vouloir
Passé composé vouloir
Présent vouloir
Imparfait pouvoir
passé composé pouvoir
Ils ont
On voulu
Tu as voulu
Vous voulez
Ils pouvaient
Nous avons pu

Slide 28 - Sleepvraag

Verdeel de vervoegingen
Vouloir
Pouvoir
Nous voulons
We kunnen
Je peux
Tu veux
Hij mag
U wilt

Slide 29 - Sleepvraag

Avoir (hebben) & Être (zijn)

Slide 30 - Tekstslide

Avoir en être
Passé composé met 
Avoir en être

Slide 31 - Tekstslide

timer
1:30
Is het avoir of être?
Sleep de vervoegingen naar het juiste werkwoord.
avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 32 - Sleepvraag

Nous avons
A
Wij hebben
B
Jullie hebben
C
Zij hebben

Slide 33 - Quizvraag

Jullie zijn/u bent
A
Vouz avez
B
Vouz êtes
C
Nous sommes
D
Nous avons

Slide 34 - Quizvraag

Zij hebben
A
Ils ont
B
Elle a
C
Il a
D
On a

Slide 35 - Quizvraag

Wij zijn
A
Nous sommes
B
On est
C
Ils sont

Slide 36 - Quizvraag

Hoe maak je een Passé composé?
A
avoir (of être) + ww op é
B
aller + ww op é
C
faire + ww op é
D
avoir

Slide 37 - Quizvraag

Elles...
(passé composé)
A
sont parties
B
sont partis
C
sont partie
D
sont partise

Slide 38 - Quizvraag

Passé composé:
Je...……….(partir)
A
suis parti (e)
B
ai parti (e)
C
suis parté
D
ai parté

Slide 39 - Quizvraag

vous (aller = gaan, passé composé)

passé composé
A
êtes allée
B
êtes allé
C
êtes allés
D
êtes allées

Slide 40 - Quizvraag

Tu (manger = eten, passé composé)

passé composé
A
as mangé
B
a mangé
C
est mangé
D
es mangé

Slide 41 - Quizvraag

les adjectifs 
Bijvoeglijke naamwoorden 

Slide 42 - Tekstslide

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 43 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord ?
A
beau
B
petit
C
qui
D
blond

Slide 44 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage beau.
B
La beau plage.
C
La plage belle.
D
La belle plage.

Slide 45 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
C'est un appartement vieille.
B
C'est un appartement vieux.
C
C'est un vieil appartement
D
C'est un vieux appartement.

Slide 46 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le grande lit
B
Le grand lit
C
Le lit grand
D
Le lit grande

Slide 47 - Quizvraag

c'est fini!!!!!!!!!1

Slide 48 - Tekstslide