Start klas 1 Nederlands

Nederlands in klas 1
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Nederlands in klas 1

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

  • Introductie Nederlands

Slide 2 - Tekstslide

Wie ben jij?
> je naam

> je leeftijd

> je lievelingsboek 
OF game 
OF film 
OF netflixserie


Slide 3 - Tekstslide

Noem je voornaam, leeftijd,
favoriet tv programma/boek of game
bv: Jan, 13, Minecraft

Slide 4 - Woordweb

Nederlands

  • 2  uur in de week 
  • Ipad/schrift/etui altijd  bij je hebben
  • Leesboek in de tas
  • (huis)werk staat in SOM
  • vragen? TEAMS

Slide 5 - Tekstslide

Wat wil je graag gaan
doen/leren bij Nederlands?

Slide 6 - Woordweb

Slide 7 - Tekstslide

Hoe heet deze schrijfster?
A
Thea Beckman
B
Annie M.G. Schmidt
C
Carry Slee
D
Mel Wallis de Vries

Slide 8 - Quizvraag

In welk land wordt geen Nederlands gesproken?
A
Aruba
B
België
C
Suriname
D
Luxemburg

Slide 9 - Quizvraag

Hoe heet de hoofdpersoon in het boek Het leven van een loser?
A
Bram Bootmans
B
Bram Botermans
C
Bram Boot
D
Bram Boterham

Slide 10 - Quizvraag

De woorden -de-, -het- en -een- zijn...
A
Lidwoorden
B
Werkwoorden
C
Voorzetsels
D
Zelfstandige naamwoorden

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de naam van het spellingsprogramma wat je gaat gebruiken voor het vak Nederlands?
A
Nederland, o Nederland
B
Een nieuw begin
C
Op niveau
D
Numo

Slide 12 - Quizvraag

Hoe heet deze schrijver?
A
Jan Terlouw
B
Paul van Loon
C
Jacques Vriens
D
Arend van Dam

Slide 13 - Quizvraag

Uit welk liedje komt de zin: Oh, oh, oh, oh, oh, yeah, oh, oh, oh.
A
Hoe
B
Hoogste versnelling
C
Beauty & de brains
D
Sexy als ik dans

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video

Wat is de afkorting van jullie docent LO ?
A
weri
B
ojaa
C
onee
D
haha

Slide 16 - Quizvraag

Wat is -fiets- voor een woord?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Voorzetsel

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin staat een werkwoord?
A
Ik fietste gisteren naar huis.
B
Mijn moeder en ik gaan boodschappen doen.
C
Ik wil later een rode auto.
D
Ik zit in de brugklas!

Slide 18 - Quizvraag

Wat vind je het moeilijkste van Nederlands?

Slide 19 - Open vraag

Heb je nog vragen aan mij of over het vak Nederlands?

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Hoeveel letters heeft het alfabet?

Slide 22 - Open vraag