1 Michelle geeft de hond een koekje.
2 De meester moest haar de telefoon teruggeven.
3 De kok brengt ons onze maaltijd.
4 De klusjes hebben ons vijftig euro opgeleverd.
5 Frederik schildert een bos op het doek.
6 Ik geef mijn moeder een dikke zoen.
7 Klaas vertelt een leuke grap over de ijsbeer.