WWG


Goedemorgen allemaal!

Zet je telefoon in je tas.
Zet je tas tegen de muur.
Pak je spullen, boek, schrift
en je pen.
Ga zitten volgens het zitplan.

timer
5:00
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les


Goedemorgen allemaal!

Zet je telefoon in je tas.
Zet je tas tegen de muur.
Pak je spullen, boek, schrift
en je pen.
Ga zitten volgens het zitplan.

timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Afspraken

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen? Paragraaf 5: Werkwoordelijk gezegde blz. 212-213


1. Uitleg + oefenen grammatica (zinsontleding)
2. Zelf oefenen in de Nederlands methode

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
- Kun je de persoonsvorm in de zin benoemen. 
- Kun je het werkwoordelijk gezegde in de zin benoemen.

Slide 4 - Tekstslide

In elke zin zitten werkwoorden
Eén van die werkwoorden is de persoonsvorm.
Een persoonsvorm is een werkwoord
Elke zin heeft een persoonsvorm

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
  • Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm.
  • Maak een ja-nee-vraag van de zin. De persoonsvorm staat dan vooraan. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:

"De persoonsvorm is altijd een werkwoord."
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:

"Wat is de persoonsvorm in deze zin?"
A
Wat
B
Wat is
C
Persoonsvorm
D
is

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
"Marianne weet de persoonsvorm.
A
Marianne
B
weet
C
persoonsvorm
D
de

Slide 9 - Quizvraag


Noteer de persoonsvorm.
In een safaripark lopen de dieren vrij rond. 
timer
0:30

Slide 10 - Open vraag


Noteer de persoonsvorm.
Gisteren heeft zijn opa een vakantie geboekt.

Slide 11 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?

Mevrouw Bogaard probeert de persoonsvorm uit te leggen.


Slide 12 - Open vraag

 Werkwoordelijk gezegde

  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’.

Let op: het woordje te of de woorden voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde! Ook 'aan het' hoort erbij. 
  • Ik heb veel te doen.
--> werkwoordelijk gezegde: heb te doen
Ik ben aan het fietsen. WG = ben aan het fietsen



Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

"Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin benoemen."
A
ik
B
kan
C
kan benoemen
D
het werkwoordelijk gezegde van een zin

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin

"Ik hang de was op."
A
hang
B
was
C
hang op
D
op

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

"Ik kan dit niet betalen."
A
kan
B
betalen
C
kan niet betalen
D
kan betalen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik ga vanmiddag voetballen.'

Slide 17 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde:
"Dat had je niet moeten doen!"

Slide 18 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
"Ik kan het me niet voorstellen!"

Slide 19 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

"Ik heb het geleerd."

Slide 20 - Open vraag

Wat is het complete werkwoordelijk gezegde?
"Hoe dikwijls heeft ze het hem op zijn hart gedrukt?"

Slide 21 - Open vraag

Nu oefenen HW:
Nederlands methode blz.212-213
Werkwoordelijk Gezegde: opdr 2 t/m 5
timer
8:00

Slide 22 - Tekstslide