lesweek 4.2 voeding en sport

Voeding en sport
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
fitnessMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Voeding en sport

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Herhaling vorige week
  • Theorie voeding en sport
  •  never skip legday!
  • fitnessquiz
  • afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling vorige week
  • Er zijn 5 vragen over de theorie van vorige week.
  • De spinner draait en wijst iemand aan.
  • Deze persoon pakt een vraag, leest deze voor en wijst iemand aan die antwoord geeft.

Slide 3 - Tekstslide

2A

Slide 4 - Tekstslide

2B

Slide 5 - Tekstslide

Voeding en sport
Afhankelijk van de soort activiteit die de deelnemer uitvoert, kan de samenstelling van voeding verschillen.
Globaal kunnen we de sportieve activiteiten verdelen in:
  • Duursporten (hardlopen, fietsen, roeien, indoor cycling)
  • Krachtsporten (gewichtheffen, judo, kogelstoten)
  • Combinatie van kracht- en duursporten (veelal de teamsporten)

Per soort activiteit is de voeding net weer iets afwijkend van de andere sporten.

Slide 6 - Tekstslide

Voeding bij duursporten
  • Duursporten hebben als kenmerk voldoende kracht zo goed mogelijk vol te houden met een korte intensieve of lange rustige belasting.
  • Bij de lange rustige belastingen verloopt de energievoorziening met name via de koolhydraat- en vetverbranding.
  • Naarmate de intensiteit van de inspanning wordt verhoogd, wordt steeds meer overgeschakeld op de koolhydraatverbranding, omdat deze efficiënter verloopt dan de vetverbranding.
  • Aangezien de vetvoorraad 'onuitputtelijk' is, is de glycogeenvoorraad (koolhydraten) in veel gevallen de beperkende factor in de duursport.  

Slide 7 - Tekstslide

Voeding bij duursporten
Deze factoren vragen dus om een koolhydraatrijke voeding. Daarnaast zijn eiwitten belangrijk voor het herstel van de spieren en werken extra kilo's lichaamsgewicht uit vetopslag sterk in het nadeel.

Vandaar dat voor een duursporter over het algemeen de verhouding 65% koolhydraten, 20% vetten en 15% eiwitten wordt geadviseerd.

Slide 8 - Tekstslide

Voeding bij krachtsporten
  • De ontwikkeling van spierkracht staat voorop.
  • Spierhypertrofie: vergroting van de omvang van de spiervezels.
  • Daarnaast worden hoge eisen gesteld aan de snelheid waarmee bewegingen worden uitgevoerd.
  • Dit stelt weer hoge eisen aan de techniek en de coördinatie. 

Slide 9 - Tekstslide

Voeding bij krachtsport
Deze factoren vragen om een eiwitrijke voeding.
Een normaal persoon heeft ongeveer 0,5 gram eiwitten per kg lichaamsgewicht per dag nodig. Iemand van 70 kg heeft dus 70 x 0,5 = 35 gram eiwitten nodig verdeeld over de dag.
In normale Nederlandse voeding zit al het dubbele. 
Een gemiddelde sporter heeft dus niet meer eiwitten nodig dan waar de normale voeding in voorziet.

Slide 10 - Tekstslide

Voeding bij krachtsport
Indien iemand meer dan 8 uur per week aan intensieve krachttraining doet, kunnen extra eiwitten noodzakelijk zijn.
Wetenschappers verschillen echter sterk van mening over hoeveel extra eiwitten dan nodig zouden zijn.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Warming-up
Kies een cardio-apparaat.
Warming-up 10 minuten.
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Praktijk
Never skip leg day!

Slide 14 - Tekstslide

Leg day
  • Werk in tweetallen
  • Kies 5 oefeningen om je benen te trainen.
  • Je doet een volledige training (dus bijvoorbeeld maximale kracht, dan 5 herhalingen en dit in 3 - 5 series).
  • Schrijf op het werkblad de oefeningen die je hebt gedaan, het gewicht dat je hebt gebruik en per oefening een techniekaanwijzing.

Slide 15 - Tekstslide

fitnessquiz (8 vragen)

Slide 16 - Tekstslide

1. Een snee volkorenbrood bevat met name:
A
Koolhydraten
B
Eiwitten
C
Vetten

Slide 17 - Quizvraag

2. Een glas halfvolle melk bevat met name
A
koolhydraten
B
eiwitten
C
vetten

Slide 18 - Quizvraag

3. Wat bevat de grootste hoeveelheid vitamine C?
A
sinaasappel
B
rode paprika
C
appel

Slide 19 - Quizvraag

4. Wat is bigorexia?
A
Dan wil je telkens maar eten.
B
Dan wil je je zo droog mogelijk trainen.
C
Dan wil je alsmaar gespierder worden
D
Dan wil je alleen maar cardiotraining doen

Slide 20 - Quizvraag

5. Hoeveel spieren gebruik je om één stap te zetten?
A
5
B
100
C
200
D
500

Slide 21 - Quizvraag

6. Hoeveel botten heeft een volwassen mens?
A
206
B
500
C
703
D
1000

Slide 22 - Quizvraag

7. Je hebt veel bloedvaten. Hoever kom je als je ze allemaal achter elkaar legt?
A
100 km
B
1000 km
C
10.000 km
D
100.000 km

Slide 23 - Quizvraag

8. Hoeveel water zit er ongeveer in het lichaam van een volwassen mens?
A
10%
B
25%
C
40%
D
70%

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide