blok 5, wk 2, les 3

Spelling blok 5, wk 2, les 3
opfrissen:
  • woordsoorten 

Lesdoel
Je weet (weer ) wat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Spelling blok 5, wk 2, les 3
opfrissen:
  • woordsoorten 

Lesdoel
Je weet (weer ) wat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is.

Slide 1 - Tekstslide

Even lekker opfrissen

Slide 2 - Tekstslide

Kies het voorzetsel in de zin:

'De kat zit op de tafel'.
A
kat
B
de
C
op
D
zit

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 5 - Open vraag


             Schrijf de zelfstandige naamwoorden op uit deze zin:

                   In de bus zitten aardige mensen.

Slide 6 - Open vraag


                  Schrijf het werkwoord op uit deze zin:

                  In de bus zitten aardige mensen.

Slide 7 - Open vraag

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Slide 11 - Open vraag

Welk woord is goed geschreven?
Moeilijken toets
Moeilijke toets

Slide 12 - Poll

Welk woord is goed geschreven?
Rieten dak
Riete dak

Slide 13 - Poll

Welk woord is goed geschreven?
Gouden medaille
Goude medaille

Slide 14 - Poll

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
De rode auto
De gouden klok
De satijnen sjaal
De mooie jas
De plastic tas

Slide 15 - Sleepvraag

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Tijn krijgt een nieuw bed.

A
Tijn
B
krijgt
C
nieuw
D
zit er niet in.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

In mijn haar zit een elastieken bandje.

A
mijn
B
haar
C
elastieken
D
bandje

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Chris draagt een linnen broek.
A
Chris
B
linnen
C
broek
D
zit er niet in

Slide 18 - Quizvraag

Hoe herken je een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in een zin?
A
Het staat altijd aan het einde van de zin.
B
Het is altijd een enkelvoudsvorm.
C
Het staat voor een zelfstandig naamwoord en duidt een materiaal of stof aan.
D
Het begint altijd met een hoofdletter.

Slide 19 - Quizvraag

Vind het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in de zin:
'De wollen trui is lekker warm.'
A
wollen
B
trui
C
De
D
is

Slide 20 - Quizvraag

Vind het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in de zin:
'Het plastic speelgoed is kapot.'
A
Het
B
is
C
plastic
D
speelgoed

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Julian krijgt een bronzen medaille.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Sarah draagt een leren riem.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Lise loopt op houten klompen.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Kaat heeft een paarse trui aan.

Slide 26 - Open vraag

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Isa loopt graag met de bruine hond.

Slide 27 - Open vraag

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Saar draagt zilveren oorbellen.

Slide 28 - Open vraag

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Juf Milou zit op een ijzeren stoel.

Slide 29 - Open vraag

Klaar!

Slide 30 - Tekstslide