MAVO 4.2 inkomens : hoog tegenover laag

Hoofdstuk 4: Inkomen
4.2 Inkomens: hoog tegenover laag
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4: Inkomen
4.2 Inkomens: hoog tegenover laag

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen overdrachtsinkomen en primair inkomen?
A
Primair inkomen wordt verdiend en overdrachtsinkomens zijn uitkeringen waar je niets voor hoeft te doen.
B
Primair inkomen is wat mensen eerst ontvangen en daarna krijgen ze ook een overdrachtsinkomen.
C
Primair inkomen verdien je in het bedrijfsleven en overdrachts-inkomen bij de overheid.
D
Primair inkomen is gelijk aan het BBP en overdrachtsinkomen is een uitkering

Slide 3 - Quizvraag

Kinderbijslag is een voorbeeld van
A
Overdrachtsinkomen
B
Primair inkomen

Slide 4 - Quizvraag

Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
Overdrachtsinkomen

Slide 5 - Sleepvraag

Vraag 7
Hoeveel procent van het besteedbaar inkomen verdienden de armste 20% en de rijkste 20% van de huishoudens?

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 7
Hoeveel procent van het besteedbaar inkomen verdienden de armste 20% en de rijkste 20% van de huishoudens?
De armste 20% verdiende ongeveer 7% en de rijkste 20% ongeveer 40% van het totale inkomen.

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 8
Het inkomen van de huishoudens was bij elkaar € 290 miljard. Er waren 7,438 miljoen huishoudens. De armste 25% van de bevolking verdiende 9% van het totale inkomen.

Bereken het gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden van de armste 25% huishoudens. Rond de uitkomst af op hele getallen.

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 8
Het inkomen van de huishoudens was bij elkaar € 290 miljard. Er waren 7,438 miljoen huishoudens. De armste 25% van de bevolking verdiende 9% van het totale inkomen.

Bereken het gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden van de armste 25% huishoudens. Rond de uitkomst af op hele getallen.

Aantal huishoudens: 7,438 miljoen : 100 × 25 = 1,8595 miljoen.
Zij verdienden: € 290 miljard : 100 × 9 = € 26,1 miljard.
€ 26,1 miljard : 1,8595 miljoen = € 14.036

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 8
Het inkomen van de huishoudens was bij elkaar € 290 miljard. Er waren 7,438 miljoen huishoudens. De rijkste 25% van de huishoudens verdient 48% van het totale inkomen.

Bereken het gemiddeld inkomen van deze rijkste 25%. Rond de uitkomst af op hele euro’s.

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 8
Het inkomen van de huishoudens was bij elkaar € 290 miljard. Er waren 7,438 miljoen huishoudens. De rijkste 25% van de huishoudens verdient 48% van het totale inkomen.

Bereken het gemiddeld inkomen van deze rijkste 25%. Rond de uitkomst af op hele euro’s.

Aantal huishoudens: 7,438 miljoen : 100 × 25 = 1,8595 miljoen.€ 290 miljard : 100 × 48 = € 139,2 miljard.
€ 139.200 miljoen : 1,8595 miljoen = € 74.859 per huishouden

Slide 11 - Tekstslide

Leerdoelen:
1. Je kan het verschil uitleggen tussen nivellering en denivellering
2. Kan je uitleggen hoe je inkomensverschillen groter of kleiner worden


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Nivellering:
De verschillen in inkomen tussen personen worden kleiner  

Slide 14 - Tekstslide

Nivellering ontstaat door:
  • sociale uitkeringen (je verhoogt het inkomen)
  • Subsidies en toeslagen voor lage inkomens
  • Progressieve belasting heffing in box 1 (je betaalt meer % belasting als je meer verdiend)
  • Het stijgen van lage en hoge inkomens met hetzelfde bedrag (voordeel is dan groter bij lage inkomens dan bij hoge inkomens)

Slide 15 - Tekstslide

Denivellering:
De verschillen in inkomen tussen personen worden groter

Slide 16 - Tekstslide

Denivellering ontstaat door:
  • De aftrekposten in box 1 ( bijvoorbeeld hypotheekrente, aftrekken in hogere belastingschijf omdat ze hoger inkomen hebben)
  • Het dalen van lage en hoge inkomens met hetzelfde bedrag (Het nadeel is groter bij de lage inkomens dan bij de hoge inkomens)

Slide 17 - Tekstslide

loonbelasting
Is dit nivellering ?



En dit ?

Slide 18 - Tekstslide

loonbelasting
Is dit nivellering ? JA



En dit ? NEE

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk
Maken opgaven 6 t/m 13 en RT 2

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen:
1. Je kan het verschil uitleggen tussen nivellering en denivellering
2. Kan je uitleggen hoe je inkomensverschillen groter of kleiner worden


Slide 21 - Tekstslide

Extra uitleg nivellering en denivellering

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video