Voegwoorden (en, maar, want, omdat) herhaling

• NT2
• ISK

Voegwoorden (en, maar, want, omdat)

Herhaling

Vrijdag was het cultuurfeest, _____ mevrouw Demi had een afspraak.

1. maar
2. want
3. omdat
4. en

Hermon en Qasem hadden vrijdag mooie kleding aan, ___ op school het cultuurfeest was.

1. maar
2. want
3. omdat
4. en

Mevrouw Demi is vrijdag wel op school, ____ het is taaldorp.

1. maar
2. want
3. omdat
4. en

Ik ga buiten zitten, ___ het is mooi weer.

1. maar
2. want
3. omdat
4. en

Gisteren was er geen hout op VIA, ___ de leerlingen van VIA deze week examen hebben.

1. maar
2. want
3. omdat
4. en

Ik houd van lezen __ van muziek luisteren.

1. maar
2. want
3. omdat
4. en

Ik ga goed leren voor de toetsweek, ___ ik graag goede resultaten wil halen.

1. maar
2. want
3. omdat
4. en

Nederland ____

1. en Duitsland zijn buurlanden.
2. en Spanje zijn buurlanden.
3. want dat is een mooi land.

Ik wil in Utrecht wonen,

1. omdat ik vind Utrecht een mooie stad.
2. want ik vind Utrecht een mooie stad.
3. maar ik vind Utrecht een mooie stad.

Ik vind dansen leuk,

1. want ik kan niet dansen
2. omdat ik niet kan dansen.
3. maar ik kan niet dansen.
4. en ik kan niet dansen.

De toets was makkelijk,

1. want ik goed heb geleerd.
2. omdat ik goed heb geleerd.
3. maar ik heb goed geleerd.

Ik ga graag naar een museum,

1. want ik houd van kunst
2. omdat ik van kunst houd.
3. maar ik ben vaak erg druk.

Spreken: maak de zin af.

Ik wil naar Portugal, want ________________________________________

Ik wil naar Portugal, omdat_______________________________________

Ik wil naar Portugal, maar________________________________________

Ik wil naar Portugal en ___________________________________________

Klaar. Wat ga je nu doen?

1. Maak de schrijfopdracht.
2. Klaar? Leg de schrijfopdracht op het bureau.
3. Ga DISK of LOWAN doen.