In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
OVER TAAL
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Na deze les:
- kun je het stappenplan moeilijke woorden goed gebruiken (herhaling)
- kun je de juiste betekenis in een woordenboek opzoeken
- ken je de betekenis van 10 uitdrukkingen (figuurlijke taal)
Slide 2 - Tekstslide
Wat weet je al?
Je hebt al geleerd hoe je zoekwoorden in een woordenboek moet gebruiken.
Je hebt het stappenplan moeilijke woorden al eens geleerd.
Je weet wat grondwoorden zijn.
Je weet wat een samenstelling is.
Weet je het niet meer? kijk in blok 1-2-3 Over taal
Slide 3 - Tekstslide
wat doe jij als je een woord niet kent? Hoe kun je achter de betekenis komen?
Slide 4 - Woordweb
stappenplan moeilijke woorden
Vaak is opzoeken in een woordenboek niet nodig.
Je kan de betekenis achterhalen door de 4 stappen van het stappenplan te gebruiken.
Slide 5 - Tekstslide
Stap 1
Lees een stukje terug of verder en kijk of het woord wordt uitgelegd.
Slide 6 - Tekstslide
Stap 2
Kijk naar bekende stukjes in het woord.
Soms is een woord een samenstelling en kun je de betekenis uit de twee woorden afleiden.
Soms heeft een woord een voor- of achtervoegsel waarvan je de betekenis kent.
Slide 7 - Tekstslide
Stap 3
Kijk naar de plaatjes bij de tekst.
Slide 8 - Tekstslide
Stap 4
vraag de betekenis of zoek de betekenis op in een woordenboek.
Veel woorden hebben méér dan één betekenis.
Lees alle betekenissen goed door en kies de betekenis die het beste in de tekst past.
Slide 9 - Tekstslide
voorbeeld:
'Wil je in je nieuwe kamer behang met of zonder motief?
in het woordenboek zie je twee betekenissen.
Deze zin gaat over behang. Je begrijpt dat je betekenis 2 moet hebben.
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht
Kies het juiste betekenis van het woord in de zin. Kijk goe naar de betekenis van het woord. Als je woorden niet kent gebruik je het STAPPENPLAN MOEILIJKE WOORDEN (BLZ 187)
Slide 11 - Tekstslide
Ik heb een goed ARGUMENT om te laat te komen
A
goed plan
B
goed idee
C
goede reden
D
goede manier
Slide 12 - Quizvraag
Mijn zus en haar vriendinnen fietsen AFZONDERLIJK naar school, ik ga gelukkig samen met mijn vrienden.
A
op een andere tijd
B
elk apart
C
alleen
D
gezamenlijk
Slide 13 - Quizvraag
Jos moet tegen de pijn de volgende DOSIS paracetamol innemen: 1000 milligram per keer.
A
hoeveelheid
B
tabletje
C
doosje
D
aantal
Slide 14 - Quizvraag
Ik eet geregeld vis in plaats van vlees.
A
vaak
B
meestal
C
bijna nooit
D
regelmatig
Slide 15 - Quizvraag
Hij is het niet eens met de ……. 'muziek maakt mensen blij', zijn mening is dat het meer te maken heeft met de soort muziek.
A
stelling
B
reden
C
oorzaak
D
uitspraak
Slide 16 - Quizvraag
Mijn familie slaapt nog maar ik ben ....... aan het joggen
A
praktisch
B
reeds
C
geregeld
D
garantie
Slide 17 - Quizvraag
(huiswerk)opdracht
Maak opdracht 4.11 in de online methode
of
in je schrift opdracht 27 en 28 blz 184-187
Slide 18 - Tekstslide
welke betekenis ken je van het woord "brommen"
Slide 19 - Woordweb
Zoek "brommen" op in het woordenboek. Welke betekenissen vind je?
Slide 20 - Open vraag
Onze buurman heeft de belastingdienst opgelicht. Hij is betrapt en moet nu brommen. Wat betekent brommen in deze zin?
A
zacht zoemend geluid maken.
B
in de gevangenis zitten
C
mopperen op iemand
D
op een bromfiets rijden
Slide 21 - Quizvraag
(huiswerk)opdracht
Maak opdracht 4.12 opdracht 29 en 30 in de online methode
of
in je schrift opdracht 29 en 30 blz 188-189
Slide 22 - Tekstslide
Figuurlijk taalgebruik
Slide 23 - Tekstslide
uitdrukkingen opzoeken in het woordenboek.
Kijk altijd bij het belangrijkse woord in het woordenboek.
'Er zit een addertje onder het gras.'
Slide 24 - Tekstslide
Opdracht
Je krijgt zo een aantal uitdrukkingen te zien.
Bij welk woord zoek je deze op in het woordenboek?
DUS:Niet de betekenis van de uitdrukking opschrijven maar het woord dat je opzoekt omde betekenis te vinden in het woordenboek.
Slide 25 - Tekstslide
Joop kijkt door een roze bril.
Slide 26 - Open vraag
Miriam straalt helemaal.
Slide 27 - Open vraag
Bodhi loopt met zijn hoofd in de wolken.
Slide 28 - Open vraag
Olaf gaat op zijn strepen staan.
Slide 29 - Open vraag
Sabrina heeft haar diploma met de hakken over de sloot gehaald.