Les devoirs ( = het huiswerk)
Ik kan zeggen : hoe ik heet, hoe mijn familieleden heten ( mijn ouders, broers, zussen)
Ik kan zeggen: wanneer ik jarig ben
Ik kan zeggen hoe oud ik ben ( mijn ouders, broers/zussen)
Ik kan zeggen waar ik woon
Stad of dorp of het platteland / huis of appartement of boerderij.
Reader blz: 7, 8, 13, 28, 29 et 30
+ ik kan zeggen wat iemand anders draagt en wat voor haar en kleiur ogen iemand heeft