Paragraaf 1.3 Liberalen, conservatieven en confessionelen

Nederland van 1848 tot 1914
1.3. Liberalen, conservatieven en confessionelen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Nederland van 1848 tot 1914
1.3. Liberalen, conservatieven en confessionelen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van deze presentatie kun je de eerste polititieke stromingen van Nederland herkennen en beschrijven. En ken je de  betekenis van de Luxemburgse kwestie en het Caoutchouc-artikel voor de Nederlandse staatsinrichting.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wie was koning van Nederland tijdens het Revolutiejaar?
A
Lodewijk Napoleon
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Willem I, II en III
Wie heeft de macht?
1815-1840 Willem I    veel macht
1840-1849 Willem II  door grondwet van 1848 minder macht
1849-1890 Willem III volgt zijn vader paar maanden na de
                                           grondswetswijziging op

Slide 6 - Tekstslide

Koning Willem III


'Mijn vader heeft die belachelijke grondwet van 1848 geslikt.'

Slide 7 - Tekstslide

Wie benoemt en ontslaat officieel de ministers en staatssecretarissen?
A
De koning.
B
De Eerste Kamer en Tweede Kamer
C
De kiezers bij de Tweede Kamerverkiezing.
D
De minister-president.

Slide 8 - Quizvraag

Aan welke voorwaarde moet een kabinet (ministers en staatssecretarissen) voldoen om Nederland te kunnen/mogen regeren?
A
Iedereen in het kabinet moeten lid zijn van een politieke partij.
B
Iedereen in het kabinet moeten de Nederlandse nationaliteit hebben.
C
Iedereen in het kabinet moet verkozen zijn in de Tweede Kamer.
D
Iedereen in het kabinet moet door de meerderheid in de beide Kamers gesteund worden.

Slide 9 - Quizvraag

Luxemburgse Kwestie
Nederland verkoopt Luxemburg
  • Frankrijk bang voor machtig Duitse bond. 
  • Naast staatshoofd van Nederland, was Willem III ook staatshoofd van Luxemburg. Hij
    verkocht dat land in ruil voor geld aan Frankrijk. 

  • Luxemburg was echter lid van de Duitse bond en dus was Pruisen woedend. Het dreigde met
    oorlog.
  • De koop werd afgeblazen, maar toen was Frankrijk kwaad en dreigde het met oorlog.





Slide 10 - Tekstslide

Luxemburgse Kwestie
Congres in Londen
Tijdens een conferentie werd besloten dat Luxemburg neutraal zou blijven. Dus niet van Duitsland en niet van Frankrijk.

Slide 11 - Tekstslide

De Nederlandse Tweede Kamer was niet op de hoogte van de hele situatie. Waarom is dit een probleem?

Slide 12 - Open vraag

Luxemburgse Kwestie
Gevolgen


       Tweede Kamer buitenspel
    • Parlement wist niet van oorlogsdreiging.
    • Parlement steunt niet langer de regering.
    • Willem III laat parlement herverkiezen.

       Zelfde regering, nieuw parlement.
    • Het nieuwe parlement stemt regering weg.
    • Regering besluit op te stappen.

       Willem III verliest machtsstrijd met parlement.




      Slide 13 - Tekstslide

      Conclusie
      Regering kan alleen aanblijven met steun/vertrouwen van de Tweede Kamer

      Slide 14 - Tekstslide

      Nederland steeds democratischer
      1848 censuskiesrecht, ±12% van de mannen
      1887 caoutchouc-artikel, ± 25% van de mannen
      1917 algemeen kiesrecht mannen, passief kiesrecht vrouwen
      1919 algemeen kiesrecht vrouwen  

      1919 24 jaar en ouder
      1965 21 jaar en ouder
      1983 18 jaar en ouder

      Slide 15 - Tekstslide

      Caoutchouc-artikel
      1887



      • De 'rubberen regel' komt in de Grondwet, waarbij het kiesrecht wordt gegeven aan volwassen mannen 'die daarvoor geschikt zijn'.
      • Dat klinkt vaag, en dat was ook de bedoeling: de eisen konden steeds worden verlaagd. Aan deze 'rubberen' flexibiliteit dankt het artikel haar naam.

      Slide 16 - Tekstslide

      Caoutchouc artikel werd ingevoerd in:
      A
      1848
      B
      1887
      C
      1914
      D
      1918

      Slide 17 - Quizvraag

      Caoutchouc artikel heeft als gevolg dat:
      A
      Iedereen mag stemmen
      B
      Alle mannen mogen stemmen
      C
      De kiesdrempel steeds lager wordt
      D
      Er rubber ingevoerd wordt vanuit Indie

      Slide 18 - Quizvraag

      Hoeveel procent van de mannen mocht in 1888 stemmen voor de Tweede Kamer?
      A
      10%
      B
      20%
      C
      25%
      D
      50%

      Slide 19 - Quizvraag

      Opkomst nieuwe politieke stromingen
      Deze komen op voor bevolkingsgroepen die achtersteld waren = emancipatie

      Confessionelen (christelijk)
      - Protestanten    --> verzet tegen niet Christelijke ideeen.
      - Katholieken      --> nog steeds achtergesteld in de praktijk

      - Socialisten        --> opkomen voor rechten van de arbeiders

      Slide 20 - Tekstslide

      Slide 21 - Tekstslide

      Liberalen

      Slide 22 - Tekstslide

      liberalisme
      • Libertas, Latijn voor vrijheid   
      • Ze willen zoveel mogelijk hun eigen keuzes maken. 
      • Burgers moesten invloed krijgen in het bestuur. 
      • Johan Rudolf Thorbecke

      Vrijheid

      Slide 23 - Tekstslide

      Confessionelen
      Katholieken
      Protestanten

      Slide 24 - Tekstslide

      Katholieken
      • Protestant was officieel geloof in Nederland
      • Katholieken achtergesteld
      • 1926: Schaepman: R.K.S.P.
      • Rooms Katholieke Staatspartij
      • Limburg, Noord-Brabant

      Slide 25 - Tekstslide

      Protestanten
      • 1879: A.R.P: Kuyper
      Antirevolutionaire Partij
      • "kleine luyden" : boeren, arbeiders, kleine winkeliers


      • kiesrecht voor het mannelijke hoofd van het gezin

      Slide 26 - Tekstslide

      Slide 27 - Video

      Slide 28 - Tekstslide

      Confessionelen
      De schoolstrijd
      • Confessionelen baseren hun politieke ideeën op geloof.
      • In Nederland waren er protestanten en katholieken. Zij willen eind 19de eeuw meer rechten.
      • Het openbare onderwijs werd betaald door de overheid en was neutraal.
      • Protestanten en katholieken richtten hun eigen scholen op. Dit is het bijzonder onderwijs.
      • De confessionelen streden voor gelijke rechten (emancipatie):
      1. De overheid moest ook bijzondere scholen financieren (schoolstrijd).
      2. Bij het maken van wetten moet meer rekening gehouden worden met geloof.





      Slide 29 - Tekstslide

      Slide 30 - Video

      Slide 31 - Video

      Huiswerk
      maken van paragraaf 1.3 de opdrachten 1 t/m 10. 

      Slide 32 - Tekstslide