quiz grammar task 3 professions/beroepen

Unit mijn toekomst
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 6

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Unit mijn toekomst

Slide 1 - Tekstslide

Ab Initio Language guide breakdown

Slide 2 - Tekstslide

Schema vandaag
Quiz grammatica
Brainstorm toekomst-heb je al een baantje, welk werk wil je doen later, waarom, hoe kom je daar
video over ab inito language guide
Schrijfopdracht 5 beroepen

Slide 3 - Tekstslide

Wat doen we in deze unit?
- Interview houden met iemand die een baan heeft die jijzelf ook zou willen doen (luisteren, spreken, schrijven)
-Toekomstplan. Opdracht om een toekomstplan te schrijven met 3 dingen die je doet voordat je 30 bent. Hoe doe je dat? Welke schrijftechnieken/strategie kun je gebruiken? 
-Sollicitatiebrief schrijven

Slide 4 - Tekstslide

Inquiry question
Hoe kan ik ontdekken welk beroep bij mij past?

Slide 5 - Tekstslide

Quizzz

Slide 6 - Tekstslide

Answer the question:
Heb je het koud?
A
Ja ik ben koud
B
Ja ik heb het koud

Slide 7 - Quizvraag

Fill in the right form

.... u de nieuwe docent?
A
Heeft
B
Bent
C
Ben
D
Is

Slide 8 - Quizvraag

Fill in the right form

Moeder ligt in bed. ...... .... ziek.
A
Zij is
B
Zij heeft
C
hij heeft
D
wij hebben

Slide 9 - Quizvraag

Fill in the right form.

Jij gaat naar een feest. .... ...... blij.
A
Hij is
B
Jij bent
C
Zij is

Slide 10 - Quizvraag

Fill in the right form.

Hoe oud .... je nu?
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 11 - Quizvraag

Put the sentence in the plural.

Hij is niet thuis
A
Zij is niet thuis.
B
Wij zijn niet thuis.
C
Zij hebben niet thuis.

Slide 12 - Quizvraag

Put the sentence in the singular.

De tomaten zijn rood.
A
De tomaten zijn groen.
B
De tomaat heeft rood.
C
De tomaat is rood.

Slide 13 - Quizvraag

Vul het participium in.

Het water in de gracht is ..... (bevriezen)
A
bevriest
B
bevroor
C
bevroren
D
bevriezt

Slide 14 - Quizvraag

Vul het participium in.
Hij heeft 10 kilometer (zwemmen)
A
gezwemd
B
gezwommen
C
gezwemmen
D
gezwammen

Slide 15 - Quizvraag

Vul het participium in.
Hij heeft een brief (schrijven)
A
geschrijft
B
geschrijven
C
schreef
D
geschreven

Slide 16 - Quizvraag

Vul het werkwoord in.
Door veel te reizen, (verbreden) je je horizon.
A
verbreedt
B
verbreed
C
verbreden
D
verbreet

Slide 17 - Quizvraag

Vul het werkwoord in.
De nieuwe politieke partij (toetreden) tot de tweede kamer.
A
treedt toe
B
treed toe
C
treet toe
D
toetreden

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Hoe ziet jouw toekomst eruit?

Slide 20 - Tekstslide

Beroepskeuze
Career choice

Weet je wat je later wil doen? Welke beroep kies je?

Slide 21 - Tekstslide

Vakantiebaantje of bijbaan
Video over vakantiewerk. Hoe vinden kinderen een baantje? Hoeveel tomaten worden er elke dag weer geplukt? 
Weten kinderen wat hun rechten en plichten zijn?
Is dat belangrijk?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Maak een lijst met 5 beroepen (occupations) die je interessant vindt
List five professions (English + Dutch)

Slide 24 - Tekstslide

Task
Hand in 5-10 words that you want to learn in Dutch this unit relating to the subject of the world of work. Think: professions (beroepen) skills (vaardigheden) and interests (interesses) 

Slide 25 - Tekstslide

Vijf beroepen
Omschrijf het beroep in 2 zinnen. 
Wat lijkt jou leuk/interessant/aantrekkelijk aan dit beroep?
Zie je ook nadelen aan dit beroep?
Hoe kun je meer ontdekken over dit beroep?


Slide 26 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

mentimeter

Slide 30 - Tekstslide