Adelbertles 3

OPSTARTEN!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

OPSTARTEN!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Overtuigen (betoog)

Samen een zin ontleden

Spelling

Slide 2 - Tekstslide

Overtuigen
We schrijven de antwoorden in steekwoorden op het bord.

Aan de hand van de steekwoorden schrijft Cheyenne een kort betoog. 

Slide 3 - Tekstslide

Vorm je mening over het onderwerp
'online onderwijs na de pandemie'.

Moet het blijven of moet het weg? Formuleer je mening in een hele zin.
timer
1:00

Slide 4 - Open vraag

Bedenk een argument voor de stelling. Formuleer je antwoord in een hele zin.



Wanneer de coronapandemie voorbij is, moet het online onderwijs blijven bestaan. Per week moet minimaal 1 dag online les gegeven worden.
timer
1:30

Slide 5 - Open vraag

Bedenk een argument tegen de stelling. Formuleer je antwoord in een hele zin.



Wanneer de coronapandemie voorbij is, moet het online onderwijs blijven bestaan. Per week moet minimaal 1 dag online les gegeven worden.
timer
1:30

Slide 6 - Open vraag

Waarom is dit een slecht argument tegen de stelling? Formuleer je antwoord in een hele zin.

Wanneer de coronapandemie voorbij is, moet het online onderwijs blijven bestaan. Per week moet minimaal 1 dag online les gegeven worden.

Online onderwijs moet afgeschaft worden. Geen enkele docent is geschoold in het geven van online lessen.
timer
1:30

Slide 7 - Open vraag

Overtuigen
We hebben nu:
- een stelling
- argumenten voor
- argumenten tegen
- een weerlegging

In het slot schrijf je natuurlijk dat jouw mening (standpunt/stelling) de juiste is om te hebben ;).

SUCCES!

Slide 8 - Tekstslide

SAMEN EEN ZIN ONTLEDEN!

Slide 9 - Tekstslide

Een zin samen ontleden
Gisteren vertelde Alfred aan de kinderen een droevig verhaal.

Eerste stap?!

Slide 10 - Tekstslide

Gisteren vertelde Alfred aan de kinderen een droevig verhaal.

pv?
timer
0:30
A
vertelde
B
vertelde een droevig verhaal
C
gisteren
D
Alfred

Slide 11 - Quizvraag

Een zin samen ontleden
Gisteren vertelde Alfred aan de kinderen een droevig verhaal.

En dan?!

Slide 12 - Tekstslide

Welke verdeling is juist?

a. Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.
b. Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen een droevig verhaal.
c. Gisteren / vertelde / Alfred aan de kinderen / een droevig verhaal.
d. Gisteren / vertelde / Alfred aan de kinderen / een droevig verhaal.
timer
0:30
A
a
B
b
C
c
D
d

Slide 13 - Quizvraag

Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.

En daarna?

Slide 14 - Tekstslide

Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.

ow:
timer
0:30
A
Alfred
B
vertelde
C
een droevig verhaal
D
aan de kinderen

Slide 15 - Quizvraag

Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.
ow: Alfred

Volgende stap?

Slide 16 - Tekstslide

Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quizvraag

Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.
wg:
timer
0:30
A
vertelde een droevig verhaal
B
vertelde
C
vertelde Alfred
D
vertelde aan de kinderen

Slide 18 - Quizvraag

Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.
ow: Alfred
wg: vertelde

Volgende stap?

Slide 19 - Tekstslide

Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.

lv:
timer
0:30
A
een droevig verhaal
B
Gisteren
C
aan de kinderen

Slide 20 - Quizvraag

Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.
ow: Alfred
wg: vertelde
lv: een droevig verhaal
mv:

Slide 21 - Tekstslide

Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.
mv:
timer
0:30
A
een droevig verhaal
B
Gisteren
C
aan de kinderen

Slide 22 - Quizvraag

Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.
ow: Alfred
wg: vertelde
lv: een droevig verhaal
mv: aan de kinderen
bwb:

Slide 23 - Tekstslide

Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.
bwb:
timer
0:30
A
een droevig verhaal
B
Gisteren
C
aan de kinderen

Slide 24 - Quizvraag

Gisteren / vertelde / Alfred / aan de kinderen / een droevig verhaal.
ow: Alfred
wg: vertelde
lv: een droevig verhaal
mv: aan de kinderen
bwb: gisteren

Slide 25 - Tekstslide

Spelling
Hoofdletters en leestekens
ik-vorm werkwoord
persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 26 - Tekstslide

Hoofdletters leestekens
Hoofdletters: 
- Aan het begin van de zin
- Bij namen
- Woorden die van namen zijn afgeleid

Leestekens:
- Einde van de zin een punt, vraagteken of uitroepteken

Slide 27 - Tekstslide

Welke is juist?
timer
0:30
A
vanuit het Noorden komt er een storm aan, genaamd Henry.
B
Vanuit het Noorden komt er een storm aan, genaamd henry.
C
Vanuit het noorden komt er een storm aan, genaamd henry.
D
Vanuit het noorden komt er een storm aan, genaamd Henry.

Slide 28 - Quizvraag

Welk leesteken aan het einde?

Freddinand, pas op voor die auto
timer
0:20
A
!
B
?
C
.

Slide 29 - Quizvraag

Welk leesteken aan het einde?

Freddinand, wil je op mijn auto passen
timer
0:20
A
!
B
?
C
.

Slide 30 - Quizvraag

ik-vorm werkwoord
Voor de spelling van de werkwoorden heb je speciale spellingsregels. In die spellingsregels gebruik je vaak de ‘ik-vorm’. De ik-vorm is het woord dat in de tegenwoordige tijd achter ‘ik’ komt te staan.

Zo schrijf je de ik-vorm van een werkwoord
● hele werkwoord: denken → ik denk → de ik-vorm van denken is denk.
● hele werkwoord: slapen → ik slaap → de ik-vorm van slapen is slaap.

Let op
De ik-vorm eindigt nooit op een v of een z:
● proeven → ik proef → de ik-vorm is proef.
● reizen → ik reis → de ik-vorm is reis.
De ik-vorm eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers:
● bukken → ik buk → de ik-vorm is buk.
● zetten → ik zet → de ik-vorm is zet.
● schudden → ik schud → de ik-vorm is schud.


Slide 31 - Tekstslide

Wat is de ik-vorm van

verdragen?
timer
0:20
A
verdrag
B
verdraag

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van

blozen?
timer
0:20
A
blos
B
blooz
C
bloos

Slide 33 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Tegenwoordige tijd, in sommige gevallen alleen een -t toevoegen
- nooit een d!
- in meervoud -en

Slide 34 - Tekstslide

Wat is juist?

ik ... jouw pet gaaf.
timer
0:20
A
vind
B
vindt
C
vint

Slide 35 - Quizvraag

Wat is juist?

Hij ... mijn pet gaaf.
timer
0:20
A
vind
B
vindt
C
vint

Slide 36 - Quizvraag

Wat is juist?

... jij mijn pet gaaf?
timer
0:20
A
vind
B
vindt
C
vint

Slide 37 - Quizvraag

AFRONDEN
JE HEBT GELEERD
- OVER OVERTUIGEN
- ZIN ONTLEDEN T/M LIJDEND VOORWERP
- SPELLING HOOFDLETTERS LEESTEKENS, IK-VORM, PVTT

NAAR HET BETOOG VAN CHEYENNE!!!!

Slide 38 - Tekstslide