Mijn leven hing letterlijk aan een zijden draadje. Of eigenlijk een flink touw dat gezekerd werd door twee sterk-uitziende mannen. Eén verkeerde beweging van die sterke beren, en ik zou op de grond, negen meter onder me, liggen.
Eenmaal aangekomen bij de plek waar ik potentieel mijn laatste adem uit zou blazen, trilde ik als een rietje. Ik keek als een echte avonturier even naar beneden bij de afgrond waar ik naar beneden zou gaan dalen. Niet mijn slimste actie ooit. Hierdoor ging ik twijfelen: Hoe lief is het leven me?
Na een eeuwigheid nam ik het besluit. Ik ga mijn leven wagen voor een ervaring die ik nooit meer zou vergeten.
Na wat wel meerdere decennia leek te duren, was ik eindelijk aan de beurt. Ik deed nog even een schietgebedje en ik fluisterde aan mijn vrienden dat ze tegen mijn ouders en mijn zusje moesten zeggen dat ik van ze hield. Ik pakte de hand van de Tsjech die er duidelijk wél veel vertrouwen in had en hij maakte me vast aan het touw dat ervoor zou moeten zorgen dat ik niet te pletter zou vallen.
Ik ging naar achteren hangen terwijl ik de hand van de man die ik met mijn leven moest vertrouwen helemaal fijnkneep. Na een eeuwigheid hing ik (volgens de Tsjech) horizontaal genoeg, en mocht ik aan de afdaling des doods beginnen. In het begin voelde het als leren lopen, maar na een tijdje kreeg ik het beter onder de knie.
Eenmaal beneden voelde ik mij als herboren. Het voelde alsof ik de hele wereld aankon. Al sloeg ik de torenhoge volgende muur toch maar even over.