Les 4.4 Gram 5.1 en 5.2 (hh. Leestekens en tekens bij woorden)

Les 4.4 Leesteken en tekens bij woorden
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 4.4 Leesteken en tekens bij woorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- korte terugkoppeling "Ondergedoken als Anne Frank"
- bespreken theorie Grammatica hfdst. 5.1 en 5.2

Huiswerk:
- Grammatica hoofdstuk 5 af!
- woensdag 26 mei: toets Grammatica hoofdstuk 5!!

Slide 2 - Tekstslide

"Ondergedoken als Anne Frank"

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica hfdst. 5

Slide 4 - Tekstslide

Waarom zijn leestekens belangrijk?
  • Zonder leestekens kan een tekst slecht leesbaar zijn
  • Zonder leestekens kan een zin verkeerd begrepen worden

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld zonder leestekens

hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak nee ik geloof het niet is maandag goed maandag is goed



Maandag is goed.





Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld met leestekens
Hallo, hoe gaat het met jou?

Goed, en met jou?
Met mij gaat het ook goed. Op welke dag zullen we afspreken? Of hebben we al een afspraak?
Nee, ik geloof het niet. Is maandag goed?
Maandag is goed!



Slide 7 - Tekstslide

Doel van deze les
Aan het eind van de les kun je in eigen woorden aangeven wanneer je welk leesteken gebruikt.

Slide 8 - Tekstslide

welke leestekens ken je?

Slide 9 - Woordweb

LEESTEKENS
- aan het eind van een zin
- aan het eind van een vraagzin
- aan het eind van een zin met extra nadruk
- tussen twee persoonsvormen / tussen delen van een opsomming / na een naam of uitroep aan het begin van een zin / vóór verbindingswoorden
PUNT
VRAAGTEKEN
UITROEPTEKEN
KOMMA

Slide 10 - Sleepvraag

Punt
  • aan het eind van de zin
  • soms bij afkortingen
  • niet na afkortingen van maten en gewichten
Dus:
  • We berekenen geen bezorgkosten.
  • We sturen het pakket z.s.m. op.
  • Maar: Is het bedrag inclusief btw? 3 m (meter), 10 kg (kilogram)


Slide 11 - Tekstslide

Vraagteken
Na een vraag, komt een vraagteken.

Hoe hard mag je hier rijden?

Slide 12 - Tekstslide

Uitroepteken
  • Bij een bevel:       Hou daar onmiddellijk mee op!
  • Bij een uitroep:   Dat is belachelijk!





Let op! Als je teveel uitroeptekens in een tekst zet, komt het schreeuwerig over.

Slide 13 - Tekstslide

uhm dat weet ik niet zeker
A
Uhm, dat weet ik niet zeker.
B
Uhm dat weet ik niet zeker.
C
Uhm, dat weet ik niet zeker?
D
Uhm ... dat weet ik niet zeker.

Slide 14 - Quizvraag

ik wil dat jullie nu een antwoord geven
A
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven?
B
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven.
C
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven!
D
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven!.

Slide 15 - Quizvraag

Komma
  • in op­so­m­min­genVoor deze saus heb je uien, kno­flook, to­maten en       olij­folie nodig.
  • tussen twee werkwoorden (persoonsvormen) die niet bij elkaar horen: Als we je roep­en, mag je binnen­ko­men.
  • voor en/of na een aans­prek­ing of een tussen­werpsel: Joey, help je die mev­rouw even?  en ook    Nou, ik weet het niet, Jacco.
  • tussen hoofd- en bijz­inDe hard­loop­wed­strijd gaat niet door, om­d­at er nood­weer voor­speld is.

Slide 16 - Tekstslide

Komma 
Ook zorgt de komma voor rust en verschil in toonhoogte:
• Ik was het niet het was volgens mij Joris die jongen die       gisteren ook mee voetbalde.
• Ik was het niet, het was volgens mij Joris, die jongen die  gisteren ook mee voetbalde.

Slide 17 - Tekstslide

oma kunt u mij de stroop aangeven
A
Oma? Kunt u mij de stroop aangeven?
B
Oma. Kunt u mij de stroop aangeven?
C
Oma, kunt u mij de stroop aangeven.
D
Oma, kunt u mij de stroop aangeven?

Slide 18 - Quizvraag

Dubbele punt
  • na een aankondi­ging van een op­so­m­ming : Dit zijn de na­men van de stu­den­ten die zijn in­geloot: El­len, Wouter, Amina, Bruce en Peter.
  • om een citaat aan te kondi­gen : De train­er riep: ‘Kom op, vol­houden!’
  • voor een uitleg: Zo laad je de accu op: ...

Slide 19 - Tekstslide

Puntkomma
Om zinnen te verbinden die bij elkaar horen of die bijna hetzelfde zeggen:

Het is vijf uur; we stop­pen er­mee.

De reis naar Parijs duurde erg lang; we waren bijna de hele dag onderweg.


Slide 20 - Tekstslide

Aanhalingstekens
  • bij een citaat : Li­anne verzocht: ‘Wil iedereen zijn mo­biel uitz­etten?’
  • als je een woord iron­isch bedoelt: Echt ‘knap’ dat je een twee hebt.
  • als het om het woord of de groep woorden zelf gaat: ‘Fa­ci­liter­en’ betek­ent: iets mo­gelijk maken.

Slide 21 - Tekstslide

wat heerlijk zeg het regent pijpenstelen
A
Wat "heerlijk" zeg. Het regent pijpenstelen.
B
Wat "heerlijk" zeg, het regent pijpenstelen.
C
Wat heerlijk zeg; het regent pijpenstelen.
D
Wat heerlijk zeg, het regent pijpenstelen.

Slide 22 - Quizvraag

je kunt twee dingen doen wel of niet leren voor je examen
A
Je kunt twee dingen doen: "Wel of niet leren voor je examen."
B
Je kunt twee dingen doen; wel of niet leren voor je examen.
C
Je kunt twee dingen doen: wel of niet leren voor je examen.
D
Je kunt twee dingen doen. Wel of niet leren voor je examen.

Slide 23 - Quizvraag

Opdrachten
Op de volgende slides staat tekst waarin de leestekens weggelaten zijn. Schrijf de tekst op een blaadje of in Word over en plaats leestekens waar dat nodig is.

Slide 24 - Tekstslide

koploper
met een stijging van 13,3 procent is limburg koploper in de stijging van het aantal autobranden landelijk gingen er afgelopen jaar een kleine 5600 auto's in vlammen op dat is ruim zes procent meer dan in 2019 hoewel zuid-holland in absolute aantallen de koploper is was de stijging daar net iets lager dan in limburg in zuid-holland telden de onderzoekers 1201 autobranden het aantal autobranden in de provincies friesland groningen utrecht en zeeland liep juist terug
timer
6:00

Slide 25 - Tekstslide

Koploper
Met een stijging van 13,3 procent is Limburg koploper in de stijging van het aantal autobranden. Landelijk gingen er afgelopen jaar een kleine 5600 auto's in vlammen op. Dat is ruim zes procent meer dan in 2019. Hoewel Zuid-Holland in absolute aantallen de koploper is, was de stijging daar net iets lager dan in Limburg. In Zuid-Holland telden de onderzoekers 1201 autobranden. Het aantal autobranden in de provincies Friesland, Groningen, Utrecht en Zeeland liep juist terug.

Slide 26 - Tekstslide

oorzaak
over de oorzaak van de stijging in limburg is nog niets bekend een deel van de branden is aangestoken maar ook spontane autobranden door bijvoorbeeld kortsluiting zijn in de statistieken verwerkt een sittardse bejaarde man zei nou die hangjeugd zal er wel weer eens achter zitten deze uitspraak is natuurlijk belachelijk
timer
3:00

Slide 27 - Tekstslide

Oorzaak
Over de oorzaak van de stijging in Limburg is nog niets bekend. Een deel van de branden is aangestoken, maar ook spontane autobranden door bijvoorbeeld kortsluiting zijn in de statistieken verwerkt. Een Sittardse, bejaarde man zei: “Nou, die hangjeugd zal er wel weer eens achter zitten.” Deze uitspraak is natuurlijk belachelijk!

Slide 28 - Tekstslide

Opdrachten Nu Nederlands
  • Maak de opdrachten in Nu Nederlands online van hoofdstuk:

  • Grammatica hoofdstuk 5: 5.2 Leestekens 

timer
1:00

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Heb je een apostrof nodig in 'Bas zusje'?
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quizvraag

Kies de juiste spelling: met of zonder apostrof.
A
cadeau's
B
cadeaus

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

Trema?
financieel
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quizvraag

Trema?
poeziealbum
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quizvraag

Wat is goed?
A
ruine
B
ruïne

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Tekstslide

Wat is juist geschreven?
A
broodje sate
B
broodje saté

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Tekstslide

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt?
A
in voor- en tegenspoed
B
bestuurs- en strafrecht
C
in voorspoed en tegen-
D
straf- en bestuursrecht

Slide 43 - Quizvraag

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt?
A
voor- en nadelen
B
voor en na-delen
C
voor en -nadelen
D
voor en nadelen

Slide 44 - Quizvraag

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt?
A
binnen en buitenkant
B
binnen- en buitenkant

Slide 45 - Quizvraag

Opdrachten Nu Nederlands
  • Maak de opdrachten in Nu Nederlands online van hoofdstuk:

  • Grammatica hoofdstuk 5: 5.2 Leestekens 
  • Grammatica hoofdstuk 5: 5.3 Tekens bij woorden
  • De dagopgaven van Beter Spellen

+ als je de praktijkopdracht van voor de vakantie nog niet hebt ingeleverd, moet je dit in BZW inhalen (= 40% rapportcijfer).

Slide 46 - Tekstslide

vragen
VRAGEN? 

Slide 47 - Tekstslide