Nederlands 3PW3 - 16 december 2020

Nederlands les 7
Gesprekken voeren


Blokuur woensdag
16 december 2020
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands les 7
Gesprekken voeren


Blokuur woensdag
16 december 2020

Slide 1 - Tekstslide

Planning van deze les
  • Doelen van deze les benoemen
  • Terugblik
  • Theorie
  • Oefenen
  • Opdracht
  • Afsluiting les

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kent verschillende gespreksdoelen
  • Je leert een gesprek af te stemmen op het gesprekdoel en de gesprekspartner
  • Je weet wat een actieve luisterhouding inhoudt
  •  Je kent bepaalde gespreksregels

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik

Slide 4 - Tekstslide

Het (uitknippen)_____ artikel uit de krant (staan)______ vol onzin.

Slide 5 - Open vraag

De secretaresse (typen)______ de brief die de directeur (dicteren)_____ heeft.

Slide 6 - Open vraag

De leraar (prijzen)____ Natalie toen zij een tien (halen)_____ voor haar toets.

Slide 7 - Open vraag

In de vorige les...
Hebben we gekeken naar de vaardigheden tijdens een gesprek:
Luisteren
Samenvatten
Doorvragen 

En hoe je een gesprek op gang houdt o.a. met OPEN vragen

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Open vraag

Wie, wat, waar, waardoor, waarom….etc.

Doel = klant laten spreken


gesloten vraag

ja/nee antwoorden

doel = snel informatie verkrijgen


gerichte vraag
Open vraag met één antwoordmogelijkheid
doel = snel informatie verkrijgen
suggestieve vraag

Dat is toch een mooi aanbod vind je niet?

doel = inspelen op emotie


controlevraag

Je controleert of je het begrepen hebt/of de afspraak duidelijk is



Denk ook aan doorvragen!





















Slide 10 - Tekstslide

Verschillende gespreksdoelen
Wanneer je een gesprek voert, moet je je boodschap afstemmen op je gespreksdoel. Je kunt je boodschap afstemmen op het doel door de kenmerken van het doel te hanteren.

  • Informeren: feiten in plaats van meningen
  • Instrueren: uitleg in stappen
  • Overtuigen: standpunt met argumenten





Slide 11 - Tekstslide

1. Informeren
Een gesprek heeft meestal een bepaald doel. Een gesprek kan ook meer dan één doel hebben. Het doel van een gesprek kan bijvoorbeeld informeren zijn.

Wanneer het doel van een gesprek informeren is, probeer je iemand informatie te geven of probeer je informatie van iemand te krijgen.

Slide 12 - Tekstslide

2. Instructie geven
Een ander doel van een gesprek kan instrueren zijn, instructie geven. Dit betekent dat je iets gaat uitleggen

Instructies herken je vaak aan het gebruik van doe-woorden.

Doe-woorden zijn werkwoorden (dingen die je kunt doen) en de zin staat in de gebiedende wijs. 

Een voorbeeld hiervan is: Maak je huiswerk.

Slide 13 - Tekstslide

3. Overtuigen

Een derde doel van een gesprek kan overtuigen zijn. 

Je wilt dan dat degene met wie je in gesprek bent, gaat vinden dat jij gelijk hebt. Je doet dat door goede argumenten te noemen. Argumenten zijn redenen waarom je iets vindt.

Slide 14 - Tekstslide

Welk gespreksdoel heeft deze situatie?
'Je jongere zusje is aan het gamen, maar jij wil ook graag. Je probeert je zusje over te halen om van de spelcomputer af te gaan.'
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Oplossing zoeken

Slide 15 - Quizvraag

Welk gespreksdoel heeft deze situatie?
'Op het station vraagt een dame of je haar kunt vertellen hoe ze het saldo op haar ov-kaart kan opwaarderen bij een automaat.'
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Oplossing zoeken

Slide 16 - Quizvraag

Welk gespreksdoel heeft deze situatie?
'Je hebt een vacature gezien, maar wilt nog wat informatie van het bedrijf. Je belt daarom het bedrijf waar je wilt solliciteren.'
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Oplossing zoeken

Slide 17 - Quizvraag

Gesprekspartner
Als je een gesprek voert moet je je boodschap afstemmen op je gesprekspartner. 

Dit doe je door een formele of informele toon te hanteren en je woordgebruik en de uitleg die je geeft af te stemmen op de voorkennis van je gesprekspartner.

Slide 18 - Tekstslide

  • Formele taal: bij een zakelijk gesprek, bij iemand die je niet kent of ouder is dan jij. Je spreekt de ander aan met 'u' en je bent beleefd.

  • Informele taal: bij een gesprek met een vriend, bekende of leeftijdsgenoot. Je spreekt de ander aan met 'je' en bent wat vrijer in je taalgebruik. 

Slide 19 - Tekstslide

Formeel gesprek: zakelijk
Noem voorbeelden van zakelijke gesprekken.

Slide 20 - Open vraag

Verkoopgesprek
                                                                                     Functioneringsgesprek
                                                     
                                     Sollicitatiegesprek

Slide 21 - Tekstslide

Wat past bij een actieve gesprekshouding?

Slide 22 - Open vraag

Actieve gesprekshouding
  • Je wendt je lichaam tot je gesprekspartner en je zit of staat rechtop.
  • Je neemt een open houding aan. Je vouwt bijvoorbeeld niet je armen over elkaar.
  • Je gebruikt handgebaren om je boodschap te ondersteunen.
  • Je maakt oogcontact met je gesprekspartner.
  • Je humt en knikt, zodat je gesprekspartner merkt dat je luistert.

Slide 23 - Tekstslide

Welke gespreksregels kan jij bedenken?

Slide 24 - Open vraag

Gespreksregels
  • Je laat je gesprekspartner uitpraten;
  • Je gaat in op de boodschap van je gesprekspartner; 
  • Je verwoordt je  eigen boodschap duidelijk en beleefd; 
  • Je weidt niet te veel uit, maar reageert ook niet kortaf.

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht
  • We maken samen opdracht 3 (CumLaude lesweek 7)
        --> Thema 1 hoofstuk 6 Gesprekken voeren (fragment              
        bekijken)

  • Jullie maken daarna zelfstandig opdracht 2 en 5 (CumLaude lesweek 7)

Slide 26 - Tekstslide

Afsluiting
Om 12.25u inchecken voor de afsluiting van de les.

Slide 27 - Tekstslide