H2.3 Hoe wil je wonen?

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Plattegrond voor deze periode

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
- Toets bespreken
- Uitleg 2.3
- Houdoeeee

Slide 3 - Tekstslide

Regels toets bespreken
Alleen een marker op tafel
Heb je een pen op tafel? Dan krijg je -1 op jouw cijfer.

Ben je het niet eens met mijn nakijken? Markeer dan de vraag dan kan je na het nakijken uitleggen waarom. DUS NIET TUSSENDOOR VRAGEN/SCHREEUWEN!

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 1 (3p)
1. Wet die het maken van onderscheid op basis van geslacht, religie, leeftijd of afkomst verbiedt.
2. Het aantal producten dat je verkoopt.
3. Kortdurende werkloosheid omdat je tijd nodig hebt om een nieuwe baan te vinden.

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 2 (1p)
Nieuwe dingen leren
Contact met klanten en collega's
Regelmaat geven aan je leven

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 3 (2p)
1 CAO
2 Bedrijfstak
3 Werkgevers

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 4 (2p)
0,078 × € 1.485 = € 115,83
  € 1.485 – € 108 – € 115,83 = € 1.261,17 (1p)
  € 1.261,17 × 12 = € 15.134,04 (1p

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 5 (1p)
Over de € 50 die hij normaal per uur ontvangt, moet hij belasting en sociale premies betalen. Hij houdt daarvan dus maar een deel over. Van de € 30 die hij ‘zwart’ ontvangt, hoeft hij niks af te dragen.


Slide 9 - Tekstslide

Vraag 6 (2p)
 0,15 × € 826,80 = € 124,02
  € 826,80 + € 124,02 = € 950,82 (1p)
  Voor 25 uur per week: € 950,82 ÷ 38 × 25 = € 625,54 (1p)
  Of:
  € 190,80 ÷ 38 × 25 = € 125,53 per week (afgerond) (1p)
  0,15 × € 125,53 = € 18,83
  € 125,53 + € 18,83 = € 144,36
  € 144,36 × 52 ÷ 12 = 625,56 per maand (1p)

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 7

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 8 (2p)
(1) zelfstandige
  (2) eenmanszaak
  (3) zzp’er

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 9 (2p)


  a juist
  b juist
  c onjuist

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 10 (1p)
A

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 11 (2p)
Beroepsbevolking: 550.000 ÷ 8 × 100 = 6.875.000 personen. (1p)
  Werkgelegenheid: 6.875.000 – 550.000 = 6.325.000 banen. (1p)

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 12 (2p)


  (1) seizoenswerkloosheid
  (2) conjuncturele
  (3) frictiewerkloosheid 

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 13 (2p)
 a – arbeid
  b – ondernemerschap
  c – natuur
  d – kapitaal

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 14 (1p)
Groenteteler
Veiling
Soepfabriek
Groothandel
Supermarkt
Consument

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 15 (1p)
Kapitaalintensief, want bij de productie wordt naar verhouding meer gebruikgemaakt van kapitaalgoederen/machines/computers dan van menselijke arbeid.

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 16 (2p)
De verkoopprijs is 1,75 × € 8,20 = € 14,35 (1p)
  De consumentenprijs is 1,09 × € 14,35 = € 15,64 (1p)

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 17 (2p)
Omzet € 180.000
  Inkoopwaarde € 75.000 –
  Brutowinst € 105.000
  Loonkosten € 64.800
  Winkelhuur € 27.000
  Overige kosten € 15.000 -
  Nettoresultaat: € 1800 nettoverlies 

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 18 (1p)
(1) concrete
  (2) supermarkt

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 19 (2p)
A. 40
B. 60
C. € 400
D. 50

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 20 (1p)
 - Geen wegwerpbakjes of -bekertjes meer gebruiken.
  - Afval recyclen.
   - Personeel in dienst nemen dat ergens anders niet zo makkelijk een baan kan krijgen (‘mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt’).
  - Fairtrade producten verkopen.

Slide 24 - Tekstslide

Vraag 21 (2p)
45000 – 15000 : 96 = 312,5 

Slide 25 - Tekstslide

Cijfer berekenen
Aantal behaalde punten : 35 x 9 + 1

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

2.3 Leerdoelen
1. Je kunt uitleggen wat de woningmarkt is.
2. Je kunt vaststellen of je als huurder recht hebt op huurtoeslag.
3. Je kunt kosten noemen waarmee je te maken hebt als je een huis koopt
4. Je kunt uitleggen wat een hypothecaire lening is
5. Je kunt voorbeelden noemen van gemeentelijke belastingen.

Slide 28 - Tekstslide

2.3 Een huur- of koopwoning? 

Slide 29 - Tekstslide

2.3 Hoe wil je wonen? 
Woningmarkt: de totale vraag naar en het aanbod van woningen
  • Markt voor koopwoningen
  • Markt voor  huurwoningen

  1. Sociale huurwoningen
  2. Vrije sector huurwoningen

Slide 30 - Tekstslide

2.3 Hoe wil je wonen?


  • Sociale huurwoningen:
  • -> huur per maand tot ongeveer €879,66
  • -> berekening maximale huurprijs met puntensysteem
  • Vrije sector huurwoningen
  • -> huur per maand meer dan €879,66

Slide 31 - Tekstslide

2.3 Hoe wil je wonen?
Huurtoeslag
  • Financiële bijdrage van de overheid, om een deel van de huur te kunnen betalen
  • Wanneer je inkomen te laag is om de huur te betalen
  • Aanvragen bij de belastingdienst

Slide 32 - Tekstslide

2.3 Hoe wil je wonen? 
Extra kosten voor de koper, naast aankoopkosten
(kosten koper = k.k.)
  • Overdrachtsbelasting
  • Notariskosten
  • transportakte -> kadaster (ivm eigendom onroerende zaken)

Slide 33 - Tekstslide

2.3 Hoe wil je wonen? 
Hypothecaire lening (= hypotheek)
  • Geldlening voor de aanschaf van een woning
  • Looptijd meestal 30 jaar
  • Woning = onderpand

Slide 34 - Tekstslide

2.3 Hoe wil je wonen?
Gemeentelijke belastingen
  • Onroerendezaakbelasting (OZB) op basis van WOZ-waarde
  • WOZ-waarde wordt vastgesteld door gemeente
  • Let op: OZB is heel klein percentage!!
  • Ook nog andere belastingen, soms afhankelijk van gezinssamenstelling

Slide 35 - Tekstslide

2.3 Hoe wil je wonen?
Paragraaf 2.3: Opdracht 4,6,8, 9 en 10 




Slide 36 - Tekstslide