*Woordenschat herhaling vwo 2

• Nederlands
• Middelbare school

Herhaling woordenschat leerjaar 2

Beeldspraak: 

- vergelijking

- metafoor

- personificatie

- metonymie

Leerdoelen

Aan het eind van deze lessenserie kun je: 

- vergelijkingen herkennen, benoemen en begrijpen

- metaforen herkennen, benoemen en begrijpen

- personificaties herkennen, benoemen en begrijpen

Wat is beeldspraak?

Waarom is het belangrijk dat je beeldspraak kunt herkennen en benoemen?

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Haar ouderlijk huis is nog steeds een veilige haven.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Hij gedraagt zich als een klein kind.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Het gevaar loert op elke straathoek.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Vergelijking, metafoor of personificatie?

De appel valt niet ver van de boom.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

'De golven aaien de zwemmers'.
Welke vorm van beeldspraak is dit?

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Hij is als een sluwe vos.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

'Mijn hart maakte een sprongetje.'
Welke vorm van beeldspraak is dit?

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Die stratenmaker heeft een paar handen als kolenschoppen.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

vergelijking

metafoor

personificatie

De boekenwurm zat de hele vakantie met haar neus in de boeken. 

Hij lacht als een boer met kiespijn 

 Toen we op de alpenweide lagen, hoorden we in de verte een beekje murmelen

vergelijking

metafoor

personificatie

De toekomst lachte haar tegemoet.

Hij is zo trots als een pauw op zijn werk.

Die ezel laat zich alweer beetnemen.

Vergelijking

Bij een vergelijking vergelijk je twee dingen (object en beeld) met elkaar.
Het object is echt aanwezig, maar het beeld niet. 

Voorbeeld:

Hij (object) is zo rood als een kreeft (beeld) geworden door de zon.

Hij wordt vergeleken met een kreeft

Jouw kamer (object) lijkt wel een zwijnenstal (beeld).

Jouw kamer wordt vergeleken met een zwijnenstal.

Metafoor 

Een metafoor lijkt op een vergelijking, alleen staat het object nu niet meer in de zin, maar alleen het beeld.

Voorbeeld:

Wat een zwijnenstal (beeld) is het hier.

Zwijnenstal is het beeld dat gebruikt wordt om aan te geven dat het een grote troep is. Wat er precies een troep is, staat niet in de zin.

Dat schaap (beeld) heeft zich laten beetnemen.

Dat schaap staat voor een dom persoon. Wie het precies is, staat niet in de zin.

Personificatie

Met een personificatie geef je een menselijke eigenschap aan iets dat geen mens is.

Voorbeeld:

Zachtjes fluisteren de bomen haar naam.

Bomen kunnen niet fluisteren, dat is een menselijke eigenschap.

Soms lacht de toekomst je toe.

De toekomst kan niet lachen, dat is een menselijke eigenschap.

Metonymie

Bij een metafoor geef je een bepaald beeld terwijl je iets anders bedoelt. Het object wordt vervangen door een bepaald beeld. Bij een metafoor is er ook sprake van een vergelijking.

Bij een metonymie is het metoniem onderdeel van wat je bedoelt. Je vervangt bijvoorbeeld het voorwerp door de stof waarvan het gemaakt is.

Voorbeelden

De leraar telde de koppen --> de aanwezige leerlingen

Sven heeft gisteren weer goud gewonnen --> een gouden medaille

Er hangt een Rembrandt aan de muur --> een schilderij van de schilder Rembrandt

Nederland heeft zich niet geplaatst voor het EK --> het Nederlandse team

Verschil metafoor en metonymie

Bij een metafoor geef je een bepaald beeld terwijl je iets anders bedoelt. Het object (wat je bedoelt) wordt vervangen door een bepaald beeld. Bij een metafoor is er ook sprake van een vergelijking.

Bij een metonymie is het metoniem onderdeel van wat je bedoelt. Je gebruikt een woord dat te maken heeft met wat je bedoelt.

Bij de lunch bestelden ze drie spa.

1. metafoor
2. metonymie

Na afloop van de voorstelling klapte de zaal.

1. metafoor
2. metonymie

Moskou reageert fel op de kritieken.

Dit is een:

1. metafoor
2. metonymie

Dat viswijf staat de hele dag te schreeuwen.

1. metafoor
2. metonymie

Hij verhuist naar een paradijs.

1. metafoor
2. metonymie

Die droge tuin snakt naar een sproeibeurt.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metonymie

'Volgens weerkundigen kunnen we volgende week de ijzers onderbinden.'

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metonymie

De vijand kwam als een dief in de nacht.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metonymie

Aan de voet van de berg stond het kleine huisje in de zon.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metonymie

0