H2.1

Lezen
timer
15:00
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Uitleg woordsoorten
  • Maken quiz
  • Daarna opdrachten maken in boek
  • Zelftoets maken online

Doel van de les:
- Je kent de woordsoorten werkwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoorten
lidwoord * zelfstandig naamwoord 
bijvoeglijk naamwoord * 
werkwoord

Slide 3 - Tekstslide

Doelen

. Ik kan lidwoorden herkennen en benoemen.
. Ik kan zelfstandig naamwoorden herkennen en benoemen.
. Ik kan bijvoeglijke naamwoorden herkennen en benoemen.
. Ik kan werkwoorden herkennen en benoemen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 9 - Quizvraag

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 10 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
het
D
leerling

Slide 11 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de

Slide 12 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 13 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor werkwoord
A
actief woord
B
zweet woord
C
leer woord
D
doe woord

Slide 15 - Quizvraag

Een persoonsvorm is altijd een:
werkwoord!
dus je kan het woord vervoegen. Ik, hij, wij ervoor zetten.

Slide 16 - Tekstslide

Je vindt de persoonsvorm op drie manieren
1.  Vraagzin ervan maken  (Jan loopt. --> Loopt Jan?)
2. Tijd veranderen (tegenwoordige tijd - verleden tijd)
3. Hoeveelheid veranderen (enkelvoud - meervoud)


Slide 17 - Tekstslide

Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 18 - Quizvraag

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 20 - Quizvraag

De slimme leerling snapt de vraag.

Welk woord is de persoonsvorm?
A
slimme
B
snapt
C
vraag
D
De

Slide 21 - Quizvraag

Hou oud ben jij?

Wat is de persoonsvorm?
A
Hoe
B
jij
C
oud
D
ben

Slide 22 - Quizvraag

Voor straf werden van de drieëndertig mannen hun baarden afgeschoren.

wat is de persoonsvorm?
A
afgeschoren
B
mannen
C
straf
D
werden

Slide 23 - Quizvraag

Maak alle opdrachten van H2.1, blz 35 t/m 38

Ben je daarmee klaar? Maak dan de zelftoets op Op Niveau Online. Dat gaat als volgt:

--> Som --> Leermiddelen --> Op Niveau Online --> Groepscode Y8KHMW4A invoeren (rechtsboven zwarte poppetje) --> 2 Taalverzorging 1 --> 2.1 Grammatica --> Opdrachten --> Zelftoets Grammatica

Slide 24 - Tekstslide