Ook geeft Aristoteles in zijn Poetica een model voor de dramaturgische opbouw en ontwikkeling van het toneelspel. Deze ontwikkelingslijn draagt bij aan het belevingsproces van de toeschouwer, waarin zijn inzicht in het drama toeneemt en daarmee ook de spanning.
Het model bevat de volgende achtereenvolgende elementen of fasen:
1- Proloog en/of stemmingsinleiding
2- Expositie; kennismaking met de eerste nodige gegevens om het spel te kunnen volgen
3- Motorisch moment; een feit waardoor het spel op gang komt, gevolgd door
4- Ontwikkeling, die leidt tot een climax, die in een crisis het hoogtepunt van dit drama bereikt
5- Bij de tragedie: de catastrofe of crisis, de ondergang van de hoofdpersoon.
Bij de comedie: de ontknoping
6- Epiloog of afwikkeling.