Genitive and Word order

The Genitive
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

The Genitive

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Genitive - hoe geef je bezit aan?
Bij personen, namen, tijd en plaats: 's / s '

    bij personen enkelvoud:                          John's brother / My sister's book
    bij personen meervoud:                          Both my brothers' cars / Two girls' books
    bij personen meervoud zonder -s:    The children's toys
    bij tijd enkelvoud:                                       an hour's drive
    bij tijd meervoud:                                       three hours' drive
   
    bij plaats zonder benoeming
     van het gebouw:                                        We were at Linda's              I buy my bread at the baker's.

.   ... of ...    als 'dingen' horen bij                The legs of the table                 The aim of the article was to convince you
    andere 'dingen'

Slide 3 - Tekstslide

Bij zaken, hoeveelheden en aardrijkskundige namen:  of

    The cover of the book
    The leg of the chair
    The tail of the dog
    Three pounds of flour
    The city of New York

Slide 4 - Tekstslide

Bij namen in het enkelvoud die eindigen met -s heb je twee opties:
een apostrof en een s na de laatste letter s van het woord of  gewoon een apostrof na de s.
apostrof en nog een s                                         een apostrof na de s

St James’s Hospital                         en                St James’ Hospital

Sherlock Holmes’s drug habit     en               Sherlock Holmes’ drug habit

Pythagoras’s theorem                     en               Pythagoras’ theorem

Slide 5 - Tekstslide

Gebruik geen apostrof om iets in het meervoud te zetten.

Dus niet:                          Maar ...
  two film’s                          two films

 five problem’s                 five problems       
 three video’s                   three videos


Slide 6 - Tekstslide

Translate using the genitive: Een liter melk.
A
A litre of milk
B
A litre's milk
C
A milk of litre
D
A milk's litre

Slide 7 - Quizvraag

Welke genitive ('s/') klopt NIET?
A
I went to Charles' house.
B
They saw your parents's car after it was cleaned.
C
I went to Charles's house.
D
The dog's paws were dirty from the mud.

Slide 8 - Quizvraag

What is the correct use of the genitive in the following sentence:
_______ (capital/ New Zealand) is called Wellington.
A
New Zealand's capital
B
The capital of New Zealand
C
New Zealands' capital
D
New Zealands's capital

Slide 9 - Quizvraag

What is the correct use of the genitive in the following sentence:
_______ (mountain/ top) is covered with snow.
A
The mountain's top
B
The top of the mountain
C
The mountains' top
D
The mountains top

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de goede vorm van de genitive?
A
This is my fathers car.
B
This is my fathers' car.
C
This is my father's car.
D
This is my fathers his car

Slide 11 - Quizvraag

Genitive (= bezitsvorm) - Choose the correct answer
A
The children's toys
B
The childrens' toys
C
The children' toys
D
The childrens toys

Slide 12 - Quizvraag

Translate using the genitive: De pupillen van de ogen van de vrouwen.
A
The women's eyes' pupils
B
The pupils of the woman's eyes
C
The woman's eyes' pupils
D
The pupils of the women's eyes

Slide 13 - Quizvraag

Translate using the genitive: De veters van de schoenen van de meisjes.
A
The laces of the girls' shoes
B
The laces' shoe's girls.
C
The laces of the girl's shoes.
D
The girl's shoe's laces.

Slide 14 - Quizvraag




Are the following sentences right or wrong?

Slide 15 - Tekstslide


Childrens' shoes.
A
Right
B
Wrong

Slide 16 - Quizvraag


A lovers' quarrel.
A
Right
B
Wrong

Slide 17 - Quizvraag


The car's tyre is flat.
A
Right
B
Wrong

Slide 18 - Quizvraag


Womens' rights are important.
A
Right
B
Wrong

Slide 19 - Quizvraag


Jane's friend is moving to France.
A
Right
B
Wrong

Slide 20 - Quizvraag


The school's canteen sells healthy food.
A
Right
B
Wrong

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Woordvolgorde:



In het Nederlands is de woordvolgorde in zinnen anders dan in het Engels. Er zijn een paar belangrijke dingen die je moet onthouden:

Slide 23 - Tekstslide

Je hebt altijd eerst het onderwerp en daarna het gezegde:
Yesterday he met her at the party.
Gisteren ontmoette hij haar op het feestje.

And then his best friend arrived.
En toen arriveerde zijn beste vriend.

Slide 24 - Tekstslide

De werkwoorden staan bij elkaar
I have told her the news.
Ik heb haar het nieuws verteld.

We had come by bus.
We waren met de bus gekomen.

Slide 25 - Tekstslide

Bepalingen van tijd staan of helemaal vooraan of helemaal achteraan
I talked to him yesterday.
Ik heb hem gisteren gesproken.

Last week I ran into an old classmate of mine.
Ik kwam vorige week een klasgenoot tegen. 
Meestal zet je ze vooraan als je de nadruk wil leggen op wanneer het is gebeurd.

Slide 26 - Tekstslide

Als er meerdere bepalingen van tijd in staan:
Dan komt de meest precieze eerst:
Let's go to the city at 10 a.m on Monday.

Laten we naar de stad gaan op maandag om 10 uur.

Slide 27 - Tekstslide

Bepalingen van plaats komen voor bepalingen van tijd als ze naast elkaar staan.
We can eat something at the station at 6 o' clock.

We kunnen om 6 uur iets eten op het station.

of:
At 6 o'clock we can eat something at the station.



Slide 28 - Tekstslide

Bijwoorden - Adverbs

soon             - binnenkort
almost         - bijna
also               - ook
probably     - waarschijnlijk
nearly           - bijna
certainly      - zeker



always           - altijd
never              - nooit
sometimes  - soms
often               - vaak
seldom           - zelden
usually            - gewoonlijk
already            - al

Slide 29 - Tekstslide

Bijwoorden
Komen altijd voor het werkwoord als er maar 1 werkwoord in de zin staat:
I often get headaches.
Ik krijg vaak hoofdpijn.
He probably thinks we don't like him.
Hij denkt waarschijnlijk dat wij hem niet mogen

Slide 30 - Tekstslide

Als er meerdere werkwoorden in de zin staan:
Dan komen de bijwoorden na het eerste hulp werkwoord:

She would never have said anything like that.
Zoiets zou zij nooit gezegd hebben.

They had nearly lost their money.
Ze waren bijna hun geld verloren.

Slide 31 - Tekstslide

Bij vormen van to be:
...dan komen de bijwoorden erna, zoals in het Nederlands!

We were seldom is our hotelroom.
We waren zelden in onze hotelkamer.

He is always late.
Hij is altijd laat.

Slide 32 - Tekstslide

Adjectives
Do we say… an ugly old hat OR an old ugly hat?

An ugly old hat is correct because a certain order for adjectives is expected
(Note, you may hear the other version old ugly hat, though it doesn't sound natural)

So what is the correct order of adjectives when we put them before a noun or the thing they describe?

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Exercise
Do the relevant exercises in your book and to really practice, try some links via Magister.me



Slide 35 - Tekstslide