TAALVERZORGING 1 / woordsoorten



De uitleg in deze Lessonup hoort bij:

Taalverzorging
1.1 woordsoorten
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les



De uitleg in deze Lessonup hoort bij:

Taalverzorging
1.1 woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Wat leer je vandaag:

  • Na deze les weet je welke woordsoorten er zijn;
  • Na deze les kun je de verschillende woordsoorten benoemen in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden
Verschil tussen bepaald en onbepaald lidwoord

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Hoeveel zelfstandige naamwoorden zitten in deze zin:

Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een mens, dier, plant, begrip of naam.
A
2
B
4
C
5
D
6

Slide 6 - Quizvraag

Werkwoorden
Soms is een werkwoord lastig te herkennen. 
Het kan namelijk verschillende vormen hebben:

Slide 7 - Tekstslide

De persoonsvorm (pv)

Slide 8 - Tekstslide

De infinitief (inf.)

Slide 9 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord (vd)

Slide 10 - Tekstslide

Ik ga zwemmen in Bacardi Lemon.

Wat is hier de pv?
A
ik
B
ga
C
zwemmen
D
in

Slide 11 - Quizvraag

Ik ga zwemmen in Bacardi Lemon.

Wat is hier de infinitief?
A
ik
B
ga
C
zwemmen
D
in

Slide 12 - Quizvraag

Benoem de werkwoorden.

Zullen we beginnen met de les? Wil je hier over nadenken?
A
zullen , wil
B
zullen, beginnen, wil
C
zullen, beginnen, wil nadenken
D
zullen, beginnen met, wil, over nadenken

Slide 13 - Quizvraag

Benoem de werkwoorden:

Ik heb dat altijd al willen kopen
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 14 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 15 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (stof. bn)

Slide 16 - Tekstslide

Hij kocht een stalen armband bij de juwelier.
A
stalen = stoffelijk
B
stalen = niet stoffelijk

Slide 17 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)

Slide 18 - Tekstslide

Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden tel je?

Ik zei tegen jou dat hij haar zou helpen, maar zij dacht dat wij het zelf konden doen, terwijl jullie zeiden dat jullie hen al hadden gewaarschuwd.
A
6
B
9
C
3
D
7

Slide 19 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)

Slide 20 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)

Slide 21 - Tekstslide

Pers. vnw versus bez. vnw

Slide 22 - Tekstslide

Benoem de bezittelijke voornaamwoorden:

"Mijn broer en jouw zus hebben hun plannen gedeeld, maar onze ideeën bleven geheim."

Slide 23 - Woordweb

Dit is niet jouw mobiel en ook niet van hem, maar het is mijn mobiel.

Welke bezittelijk vnw zie je?
A
jouw
B
jouw, hem
C
jouw, mijn,
D
jouw, hem, mijn

Slide 24 - Quizvraag

Voorzetsel (vz)

Slide 25 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)

Slide 26 - Tekstslide

Hoeveel voorzetsels heeft deze zin:

Op de verjaardag waarschuwde ik haar voor de hond.
A
1
B
2

Slide 27 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Deze = dichtbij
Die = verder weg

Dit = dichtbij
Dat = verder weg

Slide 28 - Tekstslide

... boeken moeten nodig opgeruimd worden.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 29 - Quizvraag

Wil jij ... chocolaatje nog?
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 30 - Quizvraag

Het artikel over de regering in de krant van afgelopen zaterdag, .... klopte niet.
A
die
B
dat

Slide 31 - Quizvraag

Voegwoord (vgw)

Slide 32 - Tekstslide

We hebben een toets, ... ik heb niet geleerd
A
want
B
maar
C
omdat
D
doordat

Slide 33 - Quizvraag

Het was een fijn stageadres, ... ik heb veel geleerd.
A
maar
B
want
C
doordat
D
zodat

Slide 34 - Quizvraag

Wat heb je geleerd?

  • Je weet nu welke woordsoorten er zijn;
  • Je kun de verschillende woordsoorten benoemen in een zin.

Slide 35 - Tekstslide

NU Nederlands 3e editie:

  • Opdrachten in NU Nederlands:

TAALVERZORGING / paragraaf 1.1:
Opdracht 1 t/m 5







Slide 36 - Tekstslide