14/12

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Unit 3

At the end of this lesson you can use can , could, to be allowed to, to be able to correctly!!

Can & Be able to

1. Als je wilt zeggen dat iemand iets kan kun je can of be able to gebruiken.

2. Als je praat over vaardigheden dan gebruik je can, cannot en can't

3. Als je wilt zeggen dat iemand in staat is om iets te doen bijvoorbeeld naar een feestje gaan.

Zinnen met be able to zijn formeler dan can

4. als je wilt zeggen dat iemand iets kon gebruik je was / were able to + hele werkwoord.

Can/Could

She can skateboard very well.
He could skateboard like a pro.

can = kan, kunnen
could = kon/zou kunnen. Verleden tijd van can.

Can/Could

Met can/could geef je aan dat je iets beheerst, bijvoorbeeld lopen of een vreemde taal spreken.
Ook gebruik je deze wwen als je praat over een vaardigheid.

I can speak two different languages.
He can play basketball.

Could

Could is de verleden tijd van can.
Gebruik je ook voor suggesties en beleefde vragen.

You could ask her. > suggestie
Could you give me the salt, please? > beleefde vraag

'To be able to'

Met 'to be able to' geef je aan dat je in staat bent om iets te doen. Dat kan een eigen keuze zijn of iets opgelegd van tijdelijke aard.
I couldn't help you yesterday, but I am able to you now. > eigen keuze
I could swim really fast, but I am not able to now.
 > opgelegd van tijdelijke aard.

To be able to

Als iets jou tijdelijks wordt opgelegd van tijdelijke aard, dan betekent dat dat je het tijdelijk niet kunt maar later wel weer.
Voorbeelden:
I broke my leg, so I am not able to ride my bycicle.
She isn't able to swim because of her back injury.

"Can" and "be able to"

Can + werkwoord= can work, can do, can see

Be able to + werkwoord = be able to do, be able to jump, speak, etc

Vertaling in het Nederlands van “CAN”= “kan”, “kunnen”; 

Vertaling van “TO BE ABLE TO”= in staat zijn om……

I can look at the sky every night.

I am able to lift this door.

I can see you standing right there.

I am able to see you with these new glasses.

Voor vaardigheden: altijd “CAN”

He can swim like a fish.

She can draw beautifully.

I can drive a car, even if I don’t have a driving license.

I can play tennis pretty well.

To be able to; not be able to; to be unable to = in staat zijn om iets te doen; niet in staat zijn om......

He is able to win this race.                                           VRAGEN:

I’m not able to learn for this exam/                       Are you able to pass the exam? 

I am unable to learn for this exam.                               Is he able to tell the truth?

                                                       

                                                                  

Is he able to tell the truth?

https:

https:

online 3.4 Ex 7+8+10+11+12