In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
H8: Hoe groot is onze welvaart?
Slide 1 - Tekstslide
H8.2: Groeit de economie?
Terugblikken;
Lesdoelen par.8.2;
Uitleg;
Maken + bespreken opdracht 16;
Huiswerk volgende les;
Reflectie.
Slide 2 - Tekstslide
Welvaart in ruime zin ...
A
is de koopkracht van het gemiddelde inkomen per inwoner
B
is de mate waarin je gelukkig bent
C
stijgt wanneer schaarste afneemt
D
is altijd groter dan de welvaart in enge zin
Slide 3 - Quizvraag
BBP geeft de welvaart in ruime zin aan
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quizvraag
De minister van Financiën heeft het over een stijging van
A
De welvaart
B
De welvaart in enge zin
C
De welvaart in ruime zin
D
Het welzijn
Slide 5 - Quizvraag
Kijk je met economische groei naar de welvaart in ruime zin of de welvaart in enge zin?
A
Welvaart in enge zin
B
Welvaart in ruime zin
C
Geen van beiden
D
Allebei
Slide 6 - Quizvraag
Waarom is welvaart in ruime zin niet meetbaar?
A
omdat alleen de welvaart in enge zin meetbaar is.
B
Dat is het wel. Nederland is een rijk land.
C
Dat is het wel, aan alles hangt een prijs
D
Omdat de behoefte aan tijd en geld per persoon verschillen
Slide 7 - Quizvraag
Twee stellingen: Vrijwilligers werk kan bijdragen aan de welvaart in ruime zin. Hoe groter de welvaart in enge zin, hoe groter de welvaart in ruime zin.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 8 - Quizvraag
Waarom is het BBP de maatstaf voor de welvaart in enge zin ?
A
omdat het BBP de som van alle toegevoegde waarde van een land is
B
omdat welvaart in enge zin om koopkracht gaat
C
D
omdat het internationaal afgesproken is
Slide 9 - Quizvraag
Welke van de productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 10 - Quizvraag
Welke van de vier productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 11 - Quizvraag
Welke van de vier productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 12 - Quizvraag
Welke van de vier productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 13 - Quizvraag
Arbeid
Kapitaal
Sleep de juiste productiefactor naar de juiste afbeelding...
Natuur
Ondernemerschap
Slide 14 - Sleepvraag
Lesdoelen par. 8.2:
Ik kan het verschil tussen structurele - en conjuncturele ontwikkeling uitleggen
Ik kan met voorbeelden uitleggen waarom conjuncturele en structurele werkeloosheid ontstaan
Je kunt het verschil uitleggen tussen nominale en reële groei v/h BBP
Slide 15 - Tekstslide
Lesdoel
Ik kan het verschil tussen structurele - en conjuncturele ontwikkeling uitleggen
Slide 16 - Tekstslide
Structuur van de economie:
De gemiddelde groei op lange termijn noemen we trendmatige groei of de trend
zodra we spreken over de lange termijn, dan noemen we dat de structuur van de economie
Je kijkt hierbij naar de aanbodzijde van de economie (de productie)
Slide 17 - Tekstslide
Conjunctuur
De verandering van de groei van de economie op korte termijn -> sterke schommeling van de economische ontwikkeling
Je kijkt naar de vraagzijde van de economie
Slide 18 - Tekstslide
vraagkant van de economie (conjunctuur)
aanbodkant van de economie (structuur)
Economie : vraag & aanbod
Slide 19 - Tekstslide
CONJUNCTUUR
Slide 20 - Tekstslide
Laagconjunctuur:
Als de groei lager is dan de trend: lage economische groei
Teruglopende vraag -> onderbesteding
Ruime arbeidsmarkt: Veel werkloosheid -> conjuncturele werkloosheid
Laag consumentenvertrouwen: weinig bestedingen
Laag producentenvertrouwen: de vraag naar hun producten is afgenomen
Slide 21 - Tekstslide
Hoogconjunctuur:
Als de groei hoger is dan de trend: hoge economische groei
Krappe arbeidsmarkt: de vraag naar werknemers stijgt
Hoog consumentenvertrouwen: hoge bestedingen
Hoog producentenvertrouwen: de vraag naar hun producten is toegenomen
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Video
Lesdoel
Ik kan met voorbeelden uitleggen waarom conjuncturele en structurele werkeloosheid ontstaan.
Slide 25 - Tekstslide
Werkloosheid
Conjuncturele werkeloosheid
Structurele werkloosheid
Slide 26 - Tekstslide
Conjuncturele werkeloosheid
Bij laagconjunctuur wordt er minder gekocht door de consumenten dan bedrijven maximaal kunnen produceren. Bedrijven beperken in zo’n geval hun productie. Hierdoor zijn er minder werknemers nodig.
Als de economie weer groeit zijn er weer banen en daalt de conjuncturele werkeloosheid.
Slide 27 - Tekstslide
Structurele werkloosheid
Producenten vervangen werknemers door computers en/of robots of werknemers hebben niet (meer) de juiste diploma's.
Deze werknemers blijven werkeloos ook als de economie weer gaat groeien.
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Video
Lesdoel
Je kunt het verschil uitleggen tussen een nominale en reële groei van het BBP
Slide 30 - Tekstslide
Hoe berekenen we de groei van de economie?
Door de groei van het BBP te bepalen/berekenen:
Twee manieren:
- Nominale groei > groei in euro's = waarde van de geproduceerde goederen en diensten in een jaar tegen de huidige prijzen
- Reële groei > groei in producten = de hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten gecorrigeerd voor de prijsstijging
Slide 31 - Tekstslide
Maken opdrachten
Je hebt 10 minuten de tijd voor het maken van
opdrachten 13 en 14
timer
10:00
Slide 32 - Tekstslide
Bespreken opdracht 13 en 14
Slide 33 - Tekstslide
Huiswerk volgende les
Paragraaf 8.2: Maken opdrachten
13, 14, 16, 19, 20, 23 en 27
Slide 34 - Tekstslide
Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
Ik kan het verschil tussen structurele - en conjuncturele ontwikkeling uitleggen
Ik kan met voorbeelden uitleggen waarom conjuncturele en structurele werkeloosheid ontstaan
Je kunt het verschil uitleggen tussen nominale en reële groei v/h BBP
Slide 35 - Tekstslide
Daan en Mees werken allebei in de winkel bij Deen. Daan verwerkt 12 rolcontainers per dag (8 uur). Mees werkt 3 uur en verwerkt 4 rolcontainers. Bereken hoeveel rolcontainers Daan en Mees per uur verwerken.
A
Daan 1,5 en Mees 0,75
B
Daan 0,66 en Mees 1,33
C
Daan 0,66 en Mees 0,75
D
Daan 1,5 en Mees 1,33
Slide 36 - Quizvraag
Daan en Mees werken allebei in de winkel bij Deen. Daan verwerkt 12 rolcontainers per dag (8 uur). Mees werkt 3 uur en verwerkt 4 rolcontainers. Wie heeft de hoogste arbeidsproductiviteit?
A
Daan want hij doet 1,5 container per uur
B
Mees want hij doet 0,75 container per uur
Slide 37 - Quizvraag
In een spellen fabriek maakt iedereen het spel van A tot Z. Dan besluit de directie het werk te verdelen. Wat gebeurt er met de arbeidsproductiviteit ?
A
die blijft hetzelfde, dezelfde werknemers blijven de spellen maken
B
die gaat omhoog, iedere werknemer specialiseert zich in zijn onderdeel
C
die gaat omlaag, de werknemers moeten meer overleggen
D
daar valt niets over te zeggen
Slide 38 - Quizvraag
Is de huidige economische crisis conjunctureel of structureel?
A
conjunctureel
B
structureel
Slide 39 - Quizvraag
Wat is géén verschijnsel bij hoogconjunctuur?
A
Hoge bestedingen
B
Lage werkeloosheid
C
Lage vacatures
D
Hoge productiegraad
Slide 40 - Quizvraag
Door de coronapandemie stijgt de werkloosheid. Is deze werkloosheid passend bij structurele of conjuncturele werkloosheid?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
Slide 41 - Quizvraag
Hoe ontstaat structurele werkloosheid nog meer?
A
moderne technieken met minder personeel
B
economische crisis
Slide 42 - Quizvraag
Door kledingzaken in de stad hebben nauwelijks omzet als gevolg van de corona crises. Hierdoor worden veel medewerkers ontslagen. Van welke vorm van werkeloosheid is hier sprake ?
A
dit is structurele werkeloosheid. Ook al worden de regels versoepeld mensen gaan niet meer shoppen vanwege de social distancing
B
dit is conjuncturele werkeloosheid want als de regels versoepeld worden gaan mensen weer shoppen
C
dit is structurele werkeloosheid. Mensen zijn gewend hun kleding online te kopen, gaan niet winkelen
D
een mix van beide, een deel van de winkels & personeel verdwijnt en een deel blijft waarvoor nog personeel nodig is.