In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat bedoelen we met ongeslachtelijke voortplanting?
A
Voortplanting waarbij twee individuen betrokken zijn.
B
Voortplanting waarbij één individu betrokken is en de nakomelingen genetisch identiek zijn aan het ouderindividu.
C
Voortplanting waarbij geslachtscellen samenkomen.
D
Voortplanting waarbij de nakomelingen altijd een unieke combinatie van genen hebben.
Slide 3 - Quizvraag
Noem drie verschillende vormen van ongeslachtelijke voortplanting.
A
Binaire deling, knopvorming, fragmentatie
B
Mitose, meiose, gametogenese
C
Bestuiving, bevruchting, zaadverspreiding
D
Klonen, hybridisatie, polyploïdie
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste voordeel van ongeslachtelijke voortplanting voor een organisme?
A
Het zorgt voor een grote genetische variatie binnen de populatie.
B
Het is een snelle manier om veel nakomelingen te produceren.
C
Het vereist minder energie dan geslachtelijke voortplanting.
D
Alle bovenstaande opties zijn juist.
Slide 5 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van een organisme dat zich ongeslachtelijk voortplant en beschrijf kort hoe dit proces verloopt.
A
Een bacterie: deze deelt zich in tweeën.
B
Een eik: deze groeit uit een zaadje.
C
Een mens: deze plant zich voort door middel van bevruchting.
D
Een vlinder: deze legt eitjes die uitkomen tot rupsen.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste verschil tussen een kloon en een individu dat ontstaat door geslachtelijke voortplanting?
A
Een kloon heeft dezelfde genetische informatie als het ouderindividu, terwijl een individu dat ontstaat door geslachtelijke voortplanting een unieke combinatie van genen heeft.
B
Een kloon is altijd groter dan een individu dat ontstaat door geslachtelijke voortplanting.
C
Een kloon kan zich alleen ongeslachtelijk voortplanten, terwijl een individu dat ontstaat door geslachtelijke voortplanting zich zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk kan voortplanten.
D
Er is geen verschil tussen een kloon en een individu dat ontstaat door geslachtelijke voortplanting.
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Welke van de volgende stellingen over mitose is juist?
A
Mitose produceert geslachtscellen.
B
Mitose vindt plaats in twee fasen.
C
Mitose zorgt voor genetische variatie.
D
Mitose is belangrijk voor groei en herstel.
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Wat verstaan we onder geslachtelijke voortplanting?
A
Voortplanting waarbij één individu betrokken is en de nakomelingen genetisch identiek zijn aan het ouderindividu.
B
Voortplanting waarbij twee individuen betrokken zijn en de nakomelingen een unieke combinatie van genen hebben.
C
Voortplanting waarbij geslachtscellen niet samenkomen.
D
Voortplanting waarbij de nakomelingen altijd dezelfde eigenschappen hebben als hun ouders.
Slide 11 - Quizvraag
Welke geslachtscellen zijn er bij de mens betrokken bij geslachtelijke voortplanting?
A
Spermacel en eicel
B
Sporen en zaden
C
Knoppen en fragmenten
D
Binaire cellen
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste voordeel van geslachtelijke voortplanting voor een soort?
A
Het zorgt voor een snelle toename van het aantal individuen.
B
Het zorgt voor een grote genetische variatie binnen de populatie.
C
Het vereist minder energie dan ongeslachtelijke voortplanting.
D
Alle bovenstaande opties zijn juist.
Slide 13 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van een plant die zich geslachtelijk voortplant en beschrijf kort hoe dit proces verloopt.
A
Een aardappel: deze vermeerdert zich door knollen.
B
Een roos: deze kan zich voortplanten door stekken.
C
Een appelboom: deze plant zich voort door zaden die ontstaan na bestuiving en bevruchting.
D
Een banaan: deze vermeerdert zich door uitlopers
Slide 14 - Quizvraag
Noem een organisme dat zowel ongeslachtelijke als geslachtelijke voortplanting kan toepassen.
A
Bacterie
B
Gist
C
Aardbei
D
Alle bovenstaande opties zijn juist
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Wat is meiose?
Slide 17 - Open vraag
Hoe draagt meiose bij aan de vorming van geslachtscellen en genetische variatie?
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
Wat is het belangrijkste verschil tussen mitose en meiose?
A
Het aantal delingen.
B
De rol in de voortplanting.
C
De plaats in het lichaam waar ze voorkomen.
D
Alle bovenstaande opties zijn juist.
Slide 20 - Quizvraag
Welk proces zorgt voor genetische variatie tijdens de meiose?
A
Crossing-over
B
DNA-replicatie
C
Celdeling
D
Alle bovenstaande opties
Slide 21 - Quizvraag
Wat is het resultaat van meiose?
A
Twee genetisch identieke dochtercellen
B
Vier genetisch identieke dochtercellen
C
Twee haploïde dochtercellen
D
Vier haploïde dochtercellen
Slide 22 - Quizvraag
Welke fase van de meiose is verantwoordelijk voor het uitwisselen van genetisch materiaal tussen homologe chromosomen?