10.Februar: K 5/Vokabeln/ein Rezept

Essen und Trinken
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Essen und Trinken

Slide 1 - Tekstslide

Verben wiederholen
Bitte einloggen

Slide 2 - Tekstslide

ich
du
er / sie /es
wir
ihr
Sie / sie
timer
1:00
- en
- st
-e
- t
- t

Slide 3 - Sleepvraag

Noteer de juiste vorm van het woord tussen haakjes
du (wohnen)

Slide 4 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het woord tussen haakjes: ihr (gehen)

Slide 5 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het woord tussen haakjes
Er (spielen)

Slide 6 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het voltooid deelwoord:
spielen

Slide 7 - Open vraag

Voltooid deelwoord van:
fotografieren

Slide 8 - Open vraag

Inhalt dieser Stunde
1. Idiom
2. Rezepte
3. B: Wortschatz
4. An die Arbeit!
Ziel(e):
  • Je kunt eenvoudige reportage over eten en drinken begrijpen.
  • Je kent de betekenis van de woorden van de Lernliste D-N: A Sehen.
  • Am Ende dieser Stunde kannst du erzählen was du isst und trinkst zum Frühstück, zu Mittag und zu Abend.

Slide 9 - Tekstslide

1/5 Übersetze:
anfangen (Seid bitte still, ich fange jetzt an)
A
beginnen
B
aanbrengen
C
aantrekken
D
aansteken

Slide 10 - Quizvraag

2/5 Übersetze:
gründlich (Das hast du gründlich gemacht)
A
groetjes
B
zeker
C
grondig
D
betrouwbaar

Slide 11 - Quizvraag

3/5 Übersetze:
die Küche (In der Küche wird gekocht.)
A
de keuken
B
het koken
C
het kuiken
D
het kuchen

Slide 12 - Quizvraag

4/5 Übersetze:
benötigen (Für einen Kuchen benötigen wir Butter, Mehl, Zucker und Eier.)
A
nodig hebben
B
noodzakelijk

Slide 13 - Quizvraag

5/5 Kombiniere.
timer
1:30
die Flasche
das Frühstück
der Zucker
die Speisekarte
die Nudeln
der Salat
das Obst
das Gemüse
heiß

Slide 14 - Sleepvraag

Rezepte
Welche Wörter kommen in Rezepten vor? 
Schau dir das Video und und schreibe die Wörter in dein Heft auf.

Slide 15 - Tekstslide

Wichtig in einem Rezept
  1. Zubereitung  - bereiding
  2. EL - Esslöffel - eetlepel
  3. TL - Teelöffel - teelepel
  4. ML - Milliliter
  5. g - gram
  6. Stk - stück (stuks)
  7. Pk - Päckchen - pakje/zakje
  8. Prise - een beetje
  9. Zutaten - ingrediënten 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Welche Wörter könnt ihr in einem Rezept finden? Welche habt ihr im Video gelesen?

Slide 18 - Woordweb

An die Arbeit
Was? Was möchtest du gerne essen oder kochen? Finde heraus!
Schritt 1) Suche ein deutsches Rezept und mache ein screenshot.
Schritt 2) Übersetze das ganze Rezept ins Niederländische. Mache eine Wörterliste dazu.
Schritt 3) Bedenke mindestens 3 Fragen zum Rezept für deine Klassenkameraden. Notiere auch die Antworten dazu.
Wie? individuell / zu zweit
Wie lange? 15 Minuten


Fertig? Mache die Aufgaben zu Teil B Wortschatz oder mache 'slim stampen'
Upload de tekst en opdrachten op de volgende dia's in LessonUp. En wie weet maken jouw klasgenoten wel jouw leesopdrachten!
timer
15:00

Slide 19 - Tekstslide

Suche ein deutsches Rezept (screenshot).
Lade das Rezept hier hoch.

Slide 20 - Open vraag

Notiere hier die Fragen.

Slide 21 - Open vraag

Hoe vond je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Hausaufgaben für nächste Woche:
Kapitel 5 - TEIL B

Slide 23 - Tekstslide

Herhaling: der ich- und ach-Laut
(Seite 156) 
De ch na een a, o en u als ch in lachen (let op: niet zo hard als in het Nederlands)  Beispiele: machen, Mittwoch, Buch
Tip:  de Ach-Laut komt na alle klinkers van het woord auto.

De ch in alle andere gevallen spreek je hem zacht uit 
Beispiele: ich, nicht, leicht, Rechnung

Slide 24 - Tekstslide

Ach-Laut: Na o, u, au en a hoor de Nederlandse 'ch'.
Ich-Laut: Na alle andere letters een 'zachte g'
Wie spricht man das 'ch' aus? -  
Sleep naar het juiste vakje.
Ach-Laut:
NL 'ch'
Ich-Laut:
'zachte g'
 das Brötchen
die Rechnung
kochen
die Küche
der Nachtisch

Slide 25 - Sleepvraag

er (versorgen)

Slide 26 - Open vraag

wir (essen)

Slide 27 - Open vraag

Voltooid deelwoord van:
wohnen

Slide 28 - Open vraag

Geef aan ein / eine

Salat (m)

Slide 29 - Open vraag

Geef aan ein / eine
Pferd (o)

Slide 30 - Open vraag

Geef aan ein / eine
Maus (v)

Slide 31 - Open vraag

Geef aan kein / keine
Spinnen (mv)

Slide 32 - Open vraag

mijn
jouw / je
zijn
haar
ons / onze
jullie
hun
uw
unser-
ihr-
dein-
mein-
sein- 
Ihr
euer- 

Slide 33 - Sleepvraag

De vertaling van "Ihr"
A
jouw
B
mijn
C
ons
D
uw

Slide 34 - Quizvraag

De vertaling van "ihr"
(twee antwoorden)
A
mijn
B
hun
C
haar
D
jullie

Slide 35 - Quizvraag

Vertaling
mijn

Slide 36 - Open vraag

Vertaling
jullie

Slide 37 - Open vraag

Vertaling
hun

Slide 38 - Open vraag

Vertaling:
(uw) Haus (o)
A
unser
B
Ihr
C
unsere
D
Ihre

Slide 39 - Quizvraag

Vertaling:
(jullie) Pferde (mv)
A
eure
B
unsere
C
euer
D
unser

Slide 40 - Quizvraag

Vertaling:
(mijn) Buch (o)

Slide 41 - Open vraag

Vertaling:
(hun) Buch (o)

Slide 42 - Open vraag

Vertaling:
(ons) Hausaufgaben(mv)

Slide 43 - Open vraag

Vertaling:
(jouw) Mutter (v)

Slide 44 - Open vraag

Heb je nog tijd over?
Ga naar Quizlet en leer de woordjes van Kapitel 5
via: https://quizlet.com/join/ZfatVhv4Y
op scan de QR-code:



Slide 45 - Tekstslide