Lesson 3.8 20 jan H1e

 Today
  • Check homework exercises
       
       
  • Pronunciation vocabulary 3.3 & 3.4
  • Explain grammar:
       -  Much, many, little, few
       -  Practice in LessonUp
  • Work on homework exercises?
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

 Today
  • Check homework exercises
       
       
  • Pronunciation vocabulary 3.3 & 3.4
  • Explain grammar:
       -  Much, many, little, few
       -  Practice in LessonUp
  • Work on homework exercises?

Slide 1 - Tekstslide

Check homework 
Plaats bijwoorden
werkblad

Slide 2 - Tekstslide

Vocabulary
Page 169

    Pronunciation vocabulary 3.3 & 3.4
    Repeat the words

    Slide 3 - Tekstslide

    Please take
    your notebook in
    front of you

    Slide 4 - Tekstslide

    Much, many, (a) little, (a) few
    My brother has much money.

    Om te zeggen dat iets 'veel' is, gebruik je:
    There were many people at the party.
    much of many
    I don’t have much time to play games.
     They don’t have many pets.

    Slide 5 - Tekstslide

    Much, many, (a) little, (a) few
    Je gebruikt much bij zelfstandige naamwoorden
    die je NIET kunt tellen = enkelvoud
    Je gebruikt many bij zelfstandige naamwoorden
    die je WEL kunt tellen = meervoud
    >>>  Maak de volgende sleepopdracht  >>>

    Slide 6 - Tekstslide

    Many (TB)
    Much (OB)
    Money
    Food
    Donuts
    Sweaters
    People
    Time

    Slide 7 - Sleepvraag

    Much, many, (a) little, (a) few
    There was little money left for her shoes.



    Om te zeggen dat er 'weinig' van iets is, gebruik je: little of few
    I need a little more time.
    She has few books on her bookshelf.



    She recommended a few films to me.



    a little = een beetje                a few = een paar

    Slide 8 - Tekstslide

    Much, many, (a) little, (a) few
    Je gebruikt (a) little bij zelfstandige naamwoorden
    die je NIET kunt tellen = enkelvoud
    Je gebruikt (a) few bij zelfstandige naamwoorden
    die je WEL kunt tellen = meervoud
    >>>  Maak de volgende sleepopdracht  >>>

    Slide 9 - Tekstslide

    (a) little (OB)
    (a) few (TB)
    People
    Water
    Salads
    Fun
    Homework
    Hamburgers

    Slide 10 - Sleepvraag

    Susan has ...... friends at school.
    A
    much
    B
    many

    Slide 11 - Quizvraag

    We have ...... information on our house.
    A
    little
    B
    few

    Slide 12 - Quizvraag

    It doesn't take ...... time, only 1 minute.
    A
    much
    B
    many

    Slide 13 - Quizvraag

    Can you lend me ...... plates? I need two or three more.

    A
    a little
    B
    a few

    Slide 14 - Quizvraag

    He makes ...... mistakes.
    A
    little
    B
    few

    Slide 15 - Quizvraag

    I bought ...... candy bars.
    A
    a few
    B
    a little

    Slide 16 - Quizvraag

    We don't have ...... information.
    A
    much
    B
    many

    Slide 17 - Quizvraag

    Study: Vocabulary unit 3  (page 169)
    Do: Exercise 28, 29, 37 (page 106 & 112)
    Monday 23rd of January

    Slide 18 - Tekstslide