10-04 t/m 17-04 3HAVO Duits

Programm
Schritt 31-32
Grammatik
alle Aufgaben der Schritten 30 + 31 + 32





1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programm
Schritt 31-32
Grammatik
alle Aufgaben der Schritten 30 + 31 + 32





Slide 1 - Tekstslide

Schritt 30 + 31
Schritt 31 + 32
Grammatik-> zinsontleding-> ond. pv. lv
Veranderende vormen der-Gruppe + ein-Gruppe

Slide 2 - Tekstslide




de 1e naamval (Nominativ) & ein-Gruppe

Slide 3 - Tekstslide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
Deze lidwoorden gebruik je bij het onderwerp van de zin.

voorbeeld: (de) Lehrer hat sein Buch vergessen.
Wie/wat hat vergessen? -> (de) Lehrer

dus: 
ond. +1 m = der Lehrer (hat sein Buch vergessen).

Slide 4 - Tekstslide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
Onderwerp: der Lehrer

(een) Lehrer hat sein Buch vergessen.

ond +1 m = ein Lehrer

Slide 5 - Tekstslide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
(zijn) Lehrer hat sein Buch vergessen.
(haar) Lehrer...
(mijn) Lehrer...
(jullie) Lehrer...

Slide 6 - Tekstslide

Ein Lehrer hat sein Buch vergessen.
Mein Lehrer...
Unser Lehrer...
Ihr Lehrer...


M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein
jouw - dein
zijn - sein
haar - ihr
onze - unser
jullie - euer
hun - ihr
uw - Ihr
geen - kein

Slide 7 - Tekstslide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
Een Lehrerin hat ihr Buch vergessen.
ond +1 v = eine Lehrerin

(mijn) Lehrerin hat ihr Buch vergessen.
mijn = mein
hier: ond +1 v = eine Lehrerin
dus ook : meine Lehrerin
ein-Gruppe:
mijn - mein
jouw - dein
zijn - sein
haar - ihr
onze - unser
jullie - euer
hun - ihr
uw - Ihr
geen - kein

Slide 8 - Tekstslide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein
jouw - dein
zijn - sein
haar - ihr
onze - unser
jullie - euer
hun - ihr
uw - Ihr
geen - kein
(zijn) Schwester ist lieb.
ond +1 v = seine Schwester

(jouw) Vater ist groß.
ond +1 m = dein Vater

(uw) Buch ist dick.
ond +1 o = Ihr Buch ist dick.

Slide 9 - Tekstslide

Juiste antwoord: B

Waarom?

ond. +1 v = ihre Freundin
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein
jouw - dein
zijn - sein
haar - ihr
onze - unser
jullie - euer
hun - ihr
uw - Ihr
geen - kein

Slide 10 - Tekstslide

Gestern hat (mijn) Vater mich abgeholt.
A
mein
B
meine
C
dein
D
deine

Slide 11 - Quizvraag

(uw) Freunde sind alle hier!
A
ihr
B
ihre
C
Ihr
D
Ihre

Slide 12 - Quizvraag

Morgen fliegt (jouw) Oma nach Berlin.
A
sein
B
seine
C
dein
D
deine

Slide 13 - Quizvraag

(ons) Dorf ist sehr klein.
A
uns
B
unse
C
unser
D
unsere

Slide 14 - Quizvraag

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein
jouw - dein
zijn - sein
haar - ihr
onze - unser
jullie - euer
hun - ihr
uw - Ihr
geen - kein
Gestern hat (mijn) Vater micht abgeholt.
ond +1 m = mein Vater (A)

(uw) Freunde sind alle hier!
ond +1  mv = Ihre Freunde (D)

Morgen fliegt (jouw) Oma nach Berlin.
ond +1 v = deine Oma (D)

(ons) Dorf ist sehr klein.
ond +1 o = unser Dorf (C)

Slide 15 - Tekstslide

Nu zelf! Let op, je moet het op de juiste manier opschrijven:

ond +1 m = mein Vater
ond +1 mv = deine Schwestern
ond +1 o = Ihr Buch

Ken je de ein-Gruppe al uit je hoofd? Dan gaat het nog makkelijker!
Let op de spaties bij het typen!!!

Slide 16 - Tekstslide

1. Wie viel hat (jouw) Bruder ausgegeben?

Slide 17 - Open vraag

2. (mijn) Mutter hat uns gebracht.

Slide 18 - Open vraag

3. Hat (onze) Lehrerin gut erklärt?

Slide 19 - Open vraag

5. Hat (haar) Mann den Brief geschrieben?

Slide 20 - Open vraag

6. Wo sind (zijn) Freunde geblieben?

Slide 21 - Open vraag

8. Wann ist (jouw) Opa eigentlich hier?

Slide 22 - Open vraag




de 4e naamval (Akkusativ) & ein-Gruppe-> Schritt 32       S. 112 - 115

Slide 23 - Tekstslide

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
4e
den / einen
die / eine
das / ein
die / keine
1e naamval: het onderwerp
4e naamval: het lijdend voorwerp

voorbeeld: (de) Lehrer hat (zijn) Buch vergessen.
Wie/wat hat vergessen? -> (de) Lehrer -> onderwerp
wie/wat hat de Lehrer vergessen? -> (zijn) Buch -> lijd.vw.


Slide 24 - Tekstslide


Jana hat (geen) Bruder.

lv +4 m = keinen Bruder
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
4e
den / einen
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein   onze - unser
jouw - dein    jullie - euer
zijn - sein       hun - ihr
haar - ihr        uw - Ihr
geen - kein

Slide 25 - Tekstslide

2. Ich habe (uw) Freunde abgeholt.
A
ihr
B
ihre
C
Ihr
D
Ihre

Slide 26 - Quizvraag

3. Morgen besuchen wir (jouw) Oma.
A
sein
B
seine
C
dein
D
deine

Slide 27 - Quizvraag

4. (onze) Lehrer haben wir seit gestern nicht mehr gesehen.
A
uns
B
unse
C
unser
D
unseren

Slide 28 - Quizvraag

Hast du mein Deutschbuch gesehen?
lv +4 o = mein Deutschbuch (A)

Ich habe (uw) Freunde abgeholt.
lv +4 mv = Ihre Freunde (D)

Morgen besuchen wir (jouw) Oma.
lv +4 v = deine Oma (D)

(onze) Lehrer haben wir seit gestern nicht mehr gesehen.
lv +4 m = unseren Lehrer
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
4e
den / einen
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe:
mijn - mein   onze - unser
jouw - dein    jullie - euer
zijn - sein       hun - ihr
haar - ihr        uw - Ihr
geen - kein

Slide 29 - Tekstslide

Nu zelf! Let op, je moet het op de juiste manier opschrijven:

ond +1 m = mein Vater
lv +4 mv = deine Schwestern


Ken je de ein-Gruppe al uit je hoofd? Dan gaat het nog makkelijker!
Let op de spaties bij het typen!!!

Slide 30 - Tekstslide

1. (jouw) Bruder hat (mijn) Geld ausgegeben.

Slide 31 - Open vraag

3. Hat (onze) Lehrerin (de) Aufgabe gut erklärt?

Slide 32 - Open vraag

4. (het) Buch (voor uw) Tochter ist sehr spannend.

Slide 33 - Open vraag

In hoeverre begrijp je de grammatica?
A
goed
B
een beetje
C
helemaal niet

Slide 34 - Quizvraag

Diese Woche
Leren Schritt 31: Aufgabe 2 + Aufgabe 7
Leren Schritt 32: Aufgabe 2, Aufgabe 5, Aufgabe 8

Opdrachten Schritt 31: Aufgabe 4, Aufgabe 5, Aufgabe 7, Aufgabe 9
Opdrachten Schritt 32: Aufgabe 2, Aufgabe 5, Aufgabe 8

Slide 35 - Tekstslide