Voedingstoffen

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enzymen worden tijdens de reactie verbruikt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar over enzymen?
A
Enzymen zijn niet afhankelijk van de zuurgraad
B
Enzymen zijn afhankelijk van de temperatuur
C
Enzymen zijn niet specifiek
D
Enzymen moet je eten

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van enzymen?
A
Zorgen dat voedsel makkelijk door kan worden gegeven.
B
Het kleiner maken van voedingsstoffen, zodat ze kunnen worden opgenomen.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel enzymen werken er bij een pH van 5?
A
1
B
2
C
3

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Basisstof 2, Hs12: Voedingstoffen



Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voedingstoffen zijn stoffen die in ons voedsel zitten en die wij nodig hebben om ons lichaam gezond te houden.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Energie geven
Voedingstoffen leveren het lichaam energie om goed te kunnen functioneren.
Dit heb je nodig om:
- Te bewegen
- Te werken
- Regeling lichaamstemperatuur op 37°C
ENERGIE WORDT GEMETEN IN KILOCALORIEEN OF KILOJOULES.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel voedingstoffen heeft iemand nodig?
Wat is de energiebehoefte van een persoon?
Dit hangt van de volgende kenmerken af:
- Het geslacht
- De leeftijd
- Het soort arbeid

Grondstofwisseling?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbruik verschillend p.p.  
  • Dag- en nachtritme
Overdag is het rustmetabolisme hoger dan in de nacht
  • Lichaamsgrootte
Hoe groter het lichaam, hoe hoger de energiebehoefte
  • Lichaamssamenstelling 
Vetweefsel - spierweefsel  
  • Geslacht
mannen - vrouwen
  • Leeftijd
Hoe ouder je wordt, hoe meer het rustmetabolisme afneemt

Slide 10 - Tekstslide

De hoeveelheid die je lichaam verbruikt in rust verschilt per persoon. Er zijn meerdere factoren die invloed hebben op het basaalmetabolisme:
• Dag- en nachtritme
Overdag is het rustmetabolisme hoger dan in de nacht. Dit komt o.a. door wisselingen in hormoonconcentraties.
• Lichaamsgrootte
Hoe groter het lichaam, hoe hoger de energiebehoefte. Een groter lichaam bevat meer cellen dan een kleiner lichaam. Hierdoor heeft een groter lichaam meer energie nodig.
• Lichaamssamenstelling
Niet alle lichaamsweefsels hebben evenveel energie nodig. Vetweefsel is een inactief weefsel. Spierweefsel daartegenover verbruikt veel energie. Het basaalmetabolisme is bij twee personen met hetzelfde gewicht, maar met een verschillend vetpercentage, het laagst bij degene met meer vet en minder spiermassa. Vetweefsel isoleert waardoor het lichaam minder warmte verliest. Hierdoor is het rustmetabolisme extra laag.
Functies van voedingstoffen
- Opbouw van ons lichaam.
- Het regelen van lichaamsprocessen.
- Energie geven.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voedingsstoffen
Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1 kilocalorie (Kcal) = 4,2 kilojoules (KJ)
Meestal worden op verpakkingen kilocalorie gebruikt dus Kcal.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1 gram vet = 9 Kcal
1 gram koolhydraten = 4 Kcal
1 gram eiwit = 4 Kcal


Water + vitaminen + mineralen leveren geen calorieen.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eiwitten 

Het lichaam gebruikt eiwitten als bouwstof voor de lichaamscellen.

Huid, spieren, botten en bloed zijn opgebouwd uit eiwitten. 
Het lichaam heeft eiwitten nodig om nieuwe cellen aan te maken en de oude te vernieuwen. 


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Peulvruchten 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koolhydraten 

Koolhydraten geven het lichaam energie (brandstof).
Iemand die veel sport gebruikt veel koolhydraten. Maar iemand die niet sport en weinig beweegt verbruikt ook koolhydraten. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vetten
Vetten en oliën bevatten vitaminen A, D, en E. 

Vet geeft energie en is een belangrijke brandstof voor je lichaam. 

Is daarnaast ook een belangrijke bouwstof (voor o.a. celmembraan).



Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verzadigd en onverzadigd vet?
Verzadigd = Verkeerd

Ondverzadigd = Oke

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voedingsmiddelen zijn de bruikbare bestanddelen van voedingsstoffen
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koolhydraten
Vetten
Eiwitten
Mineralen en vitaminen
Water

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bouwstoffen

Eiwitten
Koolhydraten
Vetten
Mineralen
Vitaminen
Water

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beschermende stof
Eiwitten
Koolhydraten
Vetten
Mineralen
Vitaminen
Water

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beschermende
stof
 Bouwstof
Vitaminen
Mineralen

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Water

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke voedingsstoffen kunnen dienen als brandstof?
A
alle voedingsstoffen
B
koolhydraten, eiwitten en vetten
C
vitaminen, mineralen en water
D
alleen koolhydraten en vetten

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke voedingsstoffen moeten worden verteerd zodat de verteringsproducten in het lichaam kunnen worden opgenomen?
A
alle voedingsstoffen
B
koolhydraten, eiwitten, vetten
C
mineralen
D
mineralen vitamines en water

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag 
Ga in je online boek naar thema 12. 
Maak in je online boek de opdrachten van basisstof 2.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag thema 4.2 en 4.3
Ik vind de stof nog moeilijk:
Maak van thema 4 voeding: opdracht 11, 12, 18, 19 en 20. 
Vergeet niet de tekst te gebruiken bij het maken van de opdrachten.

Ik begrijp de stof:
Maak van thema 4 voeding: opdracht 13, 14, 20, 22 en 23
Vergeet niet de tekst te gebruiken bij het maken van de opdrachten. 

Ben je klaar? Kijk altijd je opdrachten na. Antwoorden in It's.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies