Oefenen begrippen examen

NEDERLANDS
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

NEDERLANDS

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Gaat alles goed met jullie?
  • Opmerking mondeling
  • Oefenen met signaalwoorden, functiewoorden, (drogredenen & algemene examenvragen) 

Doelen:
- kennis ophalen
- nagaan wat je nog/al weet en wat nog niet

Slide 2 - Tekstslide

Mondeling
  • 5 boeken!


Graag uiterlijk morgen je selectie doorgeven via opdrachten in magister.me

Ik zal de lijst tot nu toe bij het huiswerk in magister zetten. Dan kun je zien wat je ook alweer had gekozen 

Slide 3 - Tekstslide

Oefenen examenbegrippen

Slide 4 - Tekstslide

Tegenstelling
A
eerst, dan, daarna, toen, vroeger, voordat, ten slotte
B
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, ter illustratie, u kent het wel, ter verduidelijking
C
daarbij komt, vooral ook, omdat
D
maar, echter, niettemin, toch, desondanks, daarentegen, hoewel, toch, tenzij

Slide 5 - Quizvraag

Reden/verklaring
A
ten eerste…, overigens, nog afgezien van, trouwens
B
net als, zoals, evenals, vergeleken met
C
daarbij komt, vooral ook, omdat
D
daarom, want, omdat, dus, immers, namelijk, dat blijkt uit, hierom, derhalve ,daarom

Slide 6 - Quizvraag

Vergelijking
A
daarom, want, omdat, dus, immers, namelijk, dat blijkt uit, hierom, derhalve ,daarom
B
net als, zoals, evenals, vergeleken met
C
als, indien, wanneer, in het geval, mits
D
daarom, want, omdat, dus, immers, namelijk, dat blijkt uit, hierom, derhalve ,daarom

Slide 7 - Quizvraag

om ... te, door te, opdat, door middel van, daarmee, daartoe, teneinde, met als doel
A
Voorwaarde
B
argumentatie voor argumenten die andere argumenten verdedigen
C
Doel / middel
D
Conclusie

Slide 8 - Quizvraag

kortom, samenvattend, samengevat, met andere woorden, al met al
A
Voorwaarde
B
argumentatie voor argumenten die horen bij andere argumenten
C
Doel / middel
D
Samenvatting

Slide 9 - Quizvraag

Functie- en signaalwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Aanbeveling
A
de schrijver beschrijft hoe een bepaalde theorie in de praktijk wordt toegepast
B
de schrijver geeft aan wat hij wil bereiken
C
de schrijver toont aan dat een bewering of argumentatie niet juist is
D
de schrijver komt tot een goede raad of advies, meestal aan einde artikel

Slide 11 - Quizvraag

Constatering
A
de schrijver verkondigt zijn mening (Stelling)
B
de schrijver geeft, op het eind van een tekst of tekstgedeelte, in het kort het belangrijkste weer
C
de schrijver stelt iets vast, merkt iets op
D
omstandigheid die de schrijver ertoe beweegt zijn tekst te schrijven

Slide 12 - Quizvraag

Verklaring
A
de schrijver geeft antwoord op een eerder gestelde vraag
B
de schrijver stelt, meestal in de inleiding, de hoofdvraag die hij in de rest van zijn artikel wil beantwoorden
C
de schrijver legt uit hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan
D
de schrijver geeft voorbeelden of nadere uitleg om zijn opvattingen te verduidelijken

Slide 13 - Quizvraag

Toelichting
A
de schrijver geeft voorbeelden of nadere uitleg om zijn opvattingen te verduidelijken
B
de schrijver ontkent de juistheid van een bewering
C
de schrijver geeft de voornaamste kenmerken van een verschijnsel ontstaan
D
de schrijver geeft aan waardoor iets geworden is zoals het is

Slide 14 - Quizvraag

De schrijver toont aan dat een bewering of argumentatie niet juist is.
A
Uitwerking
B
Weerlegging / tegenargument
C
Bewering
D
Conclusie

Slide 15 - Quizvraag

De schrijver probeert de juistheid van een stelling of theorie aan te tonen met feiten.
A
Bewijs(voering)
B
Tegenwerping / tegenargument
C
Theorie
D
Argument

Slide 16 - Quizvraag

De schrijver geeft aan waarom hij iets vindt.
A
Gevolgen
B
Toepassing
C
Bewering
D
Argument

Slide 17 - Quizvraag

NEDERLANDS

Slide 18 - Tekstslide

Deze les
  • Boekenlijst ingeleverd?
  • Examentraining.........
  • Oefenen met drogredenen & algemene examenvragen


Doelen:
- kennis ophalen
- nagaan wat je nog/al weet en wat nog niet

Slide 19 - Tekstslide

Drogredenen

Slide 20 - Tekstslide

Het examen Nederlands zal wel makkelijk zijn, dat was het vorig jaar ook.
A
Verteken van een standpunt
B
Persoonlijke aanval
C
Overhaaste generalisatie
D
Verkeerde vergelijking

Slide 21 - Quizvraag

Ik heb geen zin in eten want ik heb geen trek.
A
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie.
B
Cirkelredenering
C
Drogreden van het hellend vlak
D
Ontduiken bewijslast

Slide 22 - Quizvraag

Wat weet een dronkenlap als jij van politiek?
A
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie.
B
Ontduiken bewijslast
C
Op-de-man-spelen of persoonlijke aanval
D
Vals dilemma

Slide 23 - Quizvraag

Argumentatie

Slide 24 - Tekstslide

Standpunt of argument?
Omdat oude auto's heel vervuilend zijn, mogen ze niet meer in het centrum komen.

Omdat oude auto's heel vervuilend zijn is een ...
A
standpunt
B
argument

Slide 25 - Quizvraag

Deze argumentatie is ...
A
enkelvoudig
B
nevenschikkend
C
onderschikkend
D
onder- en neven- schikkend

Slide 26 - Quizvraag


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
meervoudige argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
meervoudige onder-schikkende argumentatie

Slide 27 - Quizvraag

Het duurder maken van scheiden zal voor veel leed zorgen. Ook bij mij was de sfeer gespannen.
A
Argumentatie op basis van overeenkomst
B
Argumentatie op basis van voor- en nadelen
C
Argumentatie op basis van een kenmerk of eigenschap
D
Argumentatie op basis van een voorbeeld

Slide 28 - Quizvraag

De nieuwe roman van Wieringa is een roman die knettert van ambitie volgens de recensent van NRC.
A
Argumentatie op basis van overeenkomst
B
Argumentatie op basis van voor- en nadelen
C
Argumentatie op basis van een kenmerk of eigenschap
D
Argumentatie op basis van autoriteit

Slide 29 - Quizvraag

Algemene vragen

Slide 30 - Tekstslide

Correcte notitie van een citaat.
A
Waarom ... gedachte. (regels 6-7)
B
"Waarom zou .. achterhaalde gedachte."(regels 6-7)
C
Waarom zou ... achterhaalde gedachte. (regels 6-7)
D
"Waarom zou ... achterhaalde gedachte."(regels 6-7)

Slide 31 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor expliciet?
A
nadrukkelijk
B
streven naar
C
uitdrukkelijk
D
duidelijk

Slide 32 - Quizvraag

Een kort herkenbaar verhaaltje waar het onderwerp in naar voren komt. Dat is een...
A
bewering
B
weerlegging
C
definitie
D
anekdote

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een vooronderstelling?
A
Een hypothese, opvatting die je nog moet bewijzen.
B
Een discriminerende opmerking.
C
Een bedenking of bezwaar.
D
Voorafgaande beperking. Wat eerst moet gebeuren.

Slide 34 - Quizvraag

Waar vind je de kernzin van een alinea?
A
In het midden.
B
Meestal vooraan in de eerste zin.
C
Meestal vooraan in de eerste of tweede zin.
D
Meestal vooraan in de eerste of tweede zin of achteraan.

Slide 35 - Quizvraag

De hoofdgedachte schrijf je in meer dan één zin op.
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quizvraag

Bij het bepalen van de hoofdgedachte van een alinea of groepje alinea's let je vooral op de kernzinnen.
A
juist
B
onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Bij het bepalen van de hoofdgedachte van de hele tekst let je vooral op de titel, de inleiding en het slot.
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quizvraag

Bedankt!
Morgen: literaire begrippen

Na de vakantie: veel oefenen met examenteksten


Slide 39 - Tekstslide