Talent H3.5

H3.5 Woorden - Les 1
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H3.5 Woorden - Les 1

Slide 1 - Tekstslide

In dit hoofdstuk leer ik
  • nieuwe woorden -> betekenissen en gebruiken in een zin
  • tegenstellingen 

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent het onderstreepte woord?
Zij heeft een uniek stemgeluid.

  • uniek = uitzonderlijk, waar er maar één van is

Slide 3 - Tekstslide

Wat betekent het onderstreepte woord?
Hij was heel trots. Hij stond te glunderen.

  • glunderen = stralend glimlachen

Slide 4 - Tekstslide

Wat betekent het onderstreepte woord?
Er werd afgunstig naar hem gekeken door een aantal anderen.

  • afgunstig = jaloers

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 1
  • Bekijk de woordenlijst op blz. 221.
  • Dek de betekenissen af.
  • Kun je de betekenis ongeveer raden? Zet dan een kruisje in de juiste kolom.
  • Lukt het om een zin te maken met het woord? Zet dan nog een kruisje.
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Overleg in tweetallen wat het woord betekent

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag + HW



Blz. 222, opdracht: 3, 4, 5, 6 & 9*

*Eerder klaar? Maak dan ook opdracht 11
timer
1:00

Slide 8 - Tekstslide

Ken je de woorden een beetje?

Slide 9 - Tekstslide

Wat betekent het woord nauw in de volgende zinnen? 
Het overhemd van de presentator zit zo nauw, dat de knoopjes bijna openbarsten. 
  • smal, krap
Tobi en Sas hebben zo’n nauwe band, dat ze al hun geheimen delen.
  • sterk, hecht
Gebruik ongeveer 100 gram pasta per persoon. Het komt niet zo nauw.
  • precies

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen
vóórkomen en voorkómen

Probeer met beide woorden een zin te maken.

Slide 11 - Tekstslide

Zinnen met vóórkomen en voorkómen

Slide 12 - Tekstslide

Hoe is het gegaan?

Slide 13 - Tekstslide

H3.5 Woorden - Les 2

Slide 14 - Tekstslide

Nakijken
Basis:
Blz. 222, opdracht: 3, 4, 5 & 7

KGL:
Blz. 222, opdracht: 4, 5, 6 & 9


Slide 15 - Tekstslide

In dit hoofdstuk leer ik
  • nieuwe woorden -> betekenissen en gebruiken in een zin
  • tegenstellingen 

Slide 16 - Tekstslide


Sommige woorden vormen samen een tegenstelling.
De woorden betekenen dan precies het tegenovergestelde van elkaar.

Slide 17 - Tekstslide

Wat zijn de tegenstellingen van de volgende woorden?
  1. Warm
  2. Arm
  3. Groot
  4. Nemen
  5. Onder
  6. Winnen

Slide 18 - Tekstslide

Soms heeft een woord meer dan één betekenis. Het kan dan bij meer tegenstellingen horen:



1. Licht
  • donker of zwaar
2. Nauw
  • breed of los

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag + HW
Basis:
Blz. 227, opdracht: 16, 17 & 19

KGL:
Blz. 227, opdracht: 16, 17, 18 & 19
timer
15:00

Slide 21 - Tekstslide

Nakijken
Basis:
Blz. 227, opdracht: 16, 17 & 19

KGL:
Blz. 227, opdracht: 16, 17, 18 & 19

Slide 22 - Tekstslide