2H Grammatik K1

Wiederholung haben und sein
Pers. vnw
sein
haben
ich 
bin
habe
du
bist
hast
er / sie / es
ist
hat
wir
sind
haben
ihr
seid
habt
sie / Sie
sind
haben
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wiederholung haben und sein
Pers. vnw
sein
haben
ich 
bin
habe
du
bist
hast
er / sie / es
ist
hat
wir
sind
haben
ihr
seid
habt
sie / Sie
sind
haben

Slide 1 - Tekstslide

Kies de juiste vorm van haben in de onderstaande zin.

"Wir ........... viel Hunger."
A
sind
B
seid
C
haben
D
hast

Slide 2 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van sein in de onderstaande zin.

"Wer .... sie?"
A
seid
B
sind
C
bin
D
habe

Slide 3 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van sein in de onderstaande zin.

"Und was ............ Sie von Beruf?"
A
sind
B
seid
C
haben
D
hast

Slide 4 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van haben in de onderstaande zin.

"Ihr ........... eure Hausaufgaben vergessen."
A
habe
B
habt
C
haben
D
hast

Slide 5 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van sein in de onderstaande zin.

"Ich ........... Lehrerin geworden."
A
habe
B
bist
C
hast
D
bin

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van haben of sein in de onderstaande zin.

" ........... ihr heute Abend zu Hause?"
A
sind
B
seid
C
haben
D
hast

Slide 7 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van haben in de onderstaande zin.

"Peter und Martina ........... zu viel getrunken."
A
sind
B
seid
C
haben
D
hast

Slide 8 - Quizvraag

Wir (spielen) gerne im Garten.
A
spiele
B
spielst
C
spielt
D
spielen

Slide 9 - Quizvraag

Ihr [schreiben] einen Text.
A
schreibe
B
schreibt
C
schreibet
D
schreiben

Slide 10 - Quizvraag

Ich (hoffen), die Stimmung ist gut
A
hoffe
B
hoffst
C
hofft
D
hoffen

Slide 11 - Quizvraag

ein/eine?
Bruder
A
ein
B
eine

Slide 12 - Quizvraag

ein of eine?
das Pferd
A
ein
B
eine

Slide 13 - Quizvraag

een zus =
A
deine Schwester
B
mein Schwester
C
ein Schwester
D
eine Schwester

Slide 14 - Quizvraag

ein of eine: Kind
A
ein
B
eine

Slide 15 - Quizvraag

schrijf voluit: 78

Slide 16 - Open vraag

Schrijf dit getal voluit in het Duits: 31

Slide 17 - Open vraag

Am 15. Januar. (schrijf 15. voluit)

Slide 18 - Open vraag

wieder

Slide 19 - Open vraag

Hoe vertaal je:
Bundesland

Slide 20 - Open vraag

vertaal: weil

Slide 21 - Open vraag

Vertaal: maart

Slide 22 - Open vraag

Vertaal: zus

Slide 23 - Open vraag

Vertaal: woher

Slide 24 - Open vraag

Ben je klaar voor de toets?

Slide 25 - Open vraag