Corporate Communicatie lj 2

Corporate Communicatie
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Marketing & CommunicatieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Corporate Communicatie

Slide 1 - Tekstslide

MODULE 1
COMMUNICATIE
MODULE 1: COMMUNICATIE

Slide 2 - Tekstslide

1.1 Het communicatieproces
Leerdoelen
  • Ik kan het communicatieproces beschrijven
  • Ik kan aangeven wat ruis in een communicatieproces inhoudt
  • Ik kan de diverse soorten communicatie benoemen
  • Ik kan aangeven wat de verschillende selectieprocessen zijn bij communicatie
  • Ik kan diverse communicatiemodellen benoemen, zoals AIDA, DAGMAR, VOCATIO, Schulz von Thun en Starch
  • Ik weet aan welke vier voorwaarden succesvolle communicatie voldoet
  • Ik weet wat diverse mediatheorieën zijn: stimulus-responsmodel, injectienaaldtheorie, two-step-flow-theorie, kennisklooftheorie, agendasetting-theorie, uses-and-gratifications-theorie en selectieve perceptietheorie

Slide 3 - Tekstslide

Even opfrissen.......
Communicatie = overdracht van informatie. Een proces waarbij informatie wordt uitgewisseld tussen personen, organisaties en apparatuur

Slide 4 - Tekstslide

De zender is degene die de boodschap stuurt.

De boodschap is datgene wat de zender de ontvanger duidelijk wil maken.

Het medium zit tussen de zender en ontvanger in (bijvoorbeeld televisie, radio of internet).

De ontvanger is degene die de boodschap ontvangt.

Slide 5 - Tekstslide

Door internet en social media kan iedereen zowel zender als ontvanger zijn. Het communiceren via netwerken op social media is daarvan een goed voorbeeld. Als je een afbeelding op Instagram zet ben je een zender. Je bent ontvanger als je een afbeelding bekijkt, maar als je daar dan weer een like op geeft, dan ben je weer een zender.

Slide 6 - Tekstslide

In deze tijd van internet en social media kun je voor de communicatie van organisaties ook dit model gebruiken:

Slide 7 - Tekstslide

Communicatie op betrekkingsniveau:
Dit gaat over de relaties tussen de betrokkenen en de manier waarop een boodschap moet worden opgevat

Communicatie op inhoudsniveau:
Dit gaat juist over het overdragen van concrete inhoudelijke informatie. 

Meestal worden boodschappen op beide niveaus doorgegeven.

Slide 8 - Tekstslide

Bijvoorbeeld: ‘Dat is een mooie auto, die heeft heel wat geld gekost.’ Op inhoudsniveau gaat dit over de geldwaarde van de auto (concreet). Op betrekkingsniveau kan deze boodschap meerdere betekenissen hebben. Vindt de zender de auto gewoon heel mooi? Bedoelt hij dat de eigenaar ervan veel te gemakkelijk geld uitgeeft? 
Of is hij jaloers? 
De uitspraak kan ook gemeen 
bedoeld zijn 
(‘Wat een goedkoop karretje’).

Slide 9 - Tekstslide

Ruis = verstoring van het communicatieproces waardoor de boodschap verkeerd wordt begrepen
Ruis kan zowel intern als extern zijn. Bij interne ruis heeft een ontvanger bijvoorbeeld onjuiste verwachtingen over een boodschap of heeft hij te weinig voorkennis. Dit kan leiden tot een onjuist begrip van de informatie die is overgebracht. Bij externe ruis treden communicatieproblemen op waaraan de ontvanger weinig kan doen, zoals een haperende telefoonlijn of een onduidelijk handschrift. 

Externe ruis ontstaat dus buiten de ontvanger om, terwijl interne ruis juist bij de ontvanger ligt.

Slide 10 - Tekstslide

Onbegrip en misverstanden ontstaan vaak door een verschil in referentiekader. Met referentiekader wordt het geheel van opvattingen, associaties, waarden en normen bedoeld van waaruit iemand de wereld om zich heen bekijkt. Jouw referentiekader wordt allereerst beïnvloed door zaken als cultuur, opvoeding, onderwijs en ervaringen. Maar ook door de situatie van het moment, of het moment er net voor. Bijv: na een ruzie reageer je anders dan als je net een mooi cadeau gekregen hebt.

Slide 11 - Tekstslide

Voorwaarden
Communicatie is succesvol als deze voldoet aan de zogenaamde ACTI-voorwaarden:

- affectieve voorwaarde;
- cognitieve voorwaarde;
- technische voorwaarde;
- interpretatieve voorwaarde.

Slide 12 - Tekstslide

Bij de affectieve voorwaarde is het belangrijk dat het spreken, de gebaren en de handelingen voor beide partijen dezelfde emotionele betekenis (of hetzelfde gevoel) hebben. Dit betekent dat je niet met je wijsvinger naar je voorhoofd kunt wijzen als je wilt laten zien dat je blij bent.

Ook moet aan de cognitieve voorwaarde worden voldaan. Dit houdt in dat beide partijen ongeveer op hetzelfde kennisniveau zitten en het gespreksonderwerp ongeveer even goed kennen.




Slide 13 - Tekstslide

De technische voorwaarde houdt in dat beide partijen dezelfde taal moeten beheersen. Wanneer je Hongaars spreekt in Nederland, zullen de meeste mensen je niet begrijpen.

Ten slotte de interpretatieve voorwaarde. Deze houdt in dat beide partijen dezelfde uitleg moeten geven aan boodschappen. Als iemand over varkens spreekt, moet de ander weten of hij de dieren bedoelt of mensen die veel en slordig eten.

Slide 14 - Tekstslide

Het kunnen coderen en decoderen van boodschappen is ook van belang om communicatie succesvol te laten verlopen. 

De zender codeert (verpakt) zijn boodschap en de ontvanger decodeert deze (pakt hem uit). Hoe beter de boodschap gecodeerd wordt en hoe beter deze overkomt. Mensen krijgen heel veel reclameboodschappen per dag te verwerken. 

Dus is het de kunst om de boodschap zodanig te verpakken dat die opvalt.
Coderen is het verpakken van de boodschap. Hoe beter dit gebeurt, hoe meer de boodschap opvalt.
Decoderen is het uitpakken van de boodschap.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Wat betekent communicatie?

Slide 17 - Open vraag

zender
ontvanger
Horen onderstaande termen bij de zender of de ontvanger in het communicatiemodel?
"wat wil ik zeggen?"
"Wat bedoelt hij/zij?"
coderen
decoderen
gedachten omzetten in een mededeling
boodschap ontcijferen
informatie aanbieden
informatie krijgen 

Slide 18 - Sleepvraag

... is het verpakken van de boodschap. Hoe beter dit gebeurt, hoe meer de boodschap opvalt.
A
Coderen
B
Decoderen

Slide 19 - Quizvraag

... is het uitpakken van de boodschap
A
Coderen
B
Decoderen

Slide 20 - Quizvraag

Noem 2 vormen van ruis en leg deze uit.

Slide 21 - Open vraag

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving: Het geheel van opvattingen, associaties, waarden en normen van waaruit iemand de wereld om zich heen bekijkt
A
Referentiekader
B
Attitude
C
Sociaal kader

Slide 22 - Quizvraag

1.2 Soorten communicatie
Leerdoelen
  • Ik kan het communicatieproces beschrijven
  • Ik kan aangeven wat ruis in een communicatieproces inhoudt
  • Ik kan de diverse soorten communicatie benoemen
  • Ik kan aangeven wat de verschillende selectieprocessen zijn bij communicatie
  • Ik kan diverse communicatiemodellen benoemen, zoals AIDA, DAGMAR, VOCATIO, Schulz von Thun en Starch
  • Ik weet aan welke vier voorwaarden succesvolle communicatie voldoet
  • Ik weet wat diverse mediatheorieën zijn: stimulus-responsmodel, injectienaaldtheorie, two-step-flow-theorie, kennisklooftheorie, agendasetting-theorie, uses-and-gratifications-theorie en selectieve perceptietheorie

Slide 23 - Tekstslide

Soorten communicatie
Tekst

Slide 24 - Tekstslide