Taalverzorging spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 1

Persoonsvorm

Verplaatsproef 

hoofletters en leestekens 

startopdracht

theorie 

Maak de opdrachten op blz 32 en 33

Samenvatting

Wat heb je geleerd? 

Leestekens en hoofdletters

Maken een tekst makkelijker om te lezen.

Je begrijpt een tekst beter.

Bij verkeerd gebruik van leestekens of hoofdletters, maak je een fout. 

Punt, vraagteken, uitroepteken

Aan het einde van een zin.

Punt > bijna altijd, bij een 'gewone' zin

Vraagteken > bij een vraagzin

Uitroepteken > een zin die duidelijker moet overkomen, iemand die roept

Komma

Tussen twee persoonsvormen (samengestelde zin)

Toen ik een fiets kreeg, moest ik hem wel gebruiken

Tussen delen van een opsomming

Voor de appeltaart heb je appels, suiker, kaneel en deeg nodig.

Komma

Na een naam of uitroep aan het begin van een zin

David, wil jij even naar de supermarkt gaan?

Voor verbindingswoorden: nadat, omdat, terwijl, toen, want

Ik kan al erg goed schaken, want ik heb veel geoefend.

Hoofdletters

Aan het begin van een zin

Gisteren ben ik naar de bioscoop geweest.

Hoofdletters

Bij namen

Stijn de Jong

Voornamen en achternamen altijd met een hoofdletter

Bij een tussenvoegsel (Van Dam, De Jong, Ter Napel) zonder voornaam, ook het tussenvoegsel met hoofdletter! 

familie De Jong

Hoofdletters

Landen, provincies en plaatsnamen 

Nederland, Overijssel, Vroomshoop

Namen van bedrijven

Kruidvat, Esso

Hoofdletters

Feestdagen

Kerstmis, Pasen, Pinksteren

Bij woorden gemaakt van aardrijkskundige namen

Zuid-Holland, Nederlandse man

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?

1. Namen van winkels
2. Familienamen
3. Namen van maanden
4. Namen van musea

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?

1. Namen van feestdagen
2. Namen van jaargetijden
3. Namen van personen
4. Namen van bedrijven

Een komma zet je ...

1. Tussen twee persoonsvormen
2. Tussen twee verbindingswoorden
3. Tussen twee moeilijke woorden
4. Tussen delen van een opsomming

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Juist of onjuist:
maandag

1. Juist
2. Onjuist

Juist of onjuist:
Audi

1. Juist
2. Onjuist

Juist of onjuist:
afrikaanse

1. Juist
2. Onjuist

Juist of onjuist:
Mees riep: Kijk uit voor die fietser!

1. Juist
2. Onjuist

Juist of onjuist:
Lotte dacht: 'Wat een stomme toets.'

1. Juist
2. Onjuist

Aan de slag

Maak opdracht 1, 2, 3 en 4

Persoonsvorm

Verplaatsproef 

hoofletters en leestekens 

startopdracht

theorie 

Maak de opdrachten op blz 32 en 33

Samenvatting

Wat heb je geleerd?