unit 5 Selftest

Goodmorning! Selftest
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Goodmorning! Selftest

Slide 1 - Tekstslide

recap all grammar

Slide 2 - Tekstslide

1. Welk woord zoek ik?
Geef het woord in het Engels!

Slide 3 - Open vraag

2. Welk woord zoek ik?
Geef het woord in het Engels!

Slide 4 - Open vraag

3. Welk woord zoek ik?
Geef het woord in het Engels!

Slide 5 - Open vraag

4. Welk woord zoek ik?
Geef het woord in het Engels!

Slide 6 - Open vraag

5. Welk woord zoek ik?

Slide 7 - Open vraag

some, any
some

Positive sentences (+)

I have got some bananas.

Questions when offering or requesting something (?)

Would you like some bananas?
any

Negative sentences (-)

I don't have any bananas.

Questions (?)

Have you got any bananas?

Slide 8 - Tekstslide

Some & Any (1) 

Slide 9 - Tekstslide

SOME/ANY

1 I need.... apples.
A
some
B
any

Slide 10 - Quizvraag

SOME/ANY

I don't need .... help.
A
some
B
any

Slide 11 - Quizvraag

Some / Any

1. I don't have ____ money for you. 2. We haven't seen ____ blue trousers?
3. I have ____ great photos of my best friend.
4. ____ people like to climb rocks. 5. I don't want ____ oranges.

Slide 12 - Open vraag

Vandaag vliegt mijn vader naar huis.
A
My dad is flying home.
B
Today my dad to fly home.
C
Today my dad is going to fly home.
D
My dad is planning to fly home today.

Slide 13 - Quizvraag

Do you sell painkillers, too?
A
Verkoopt u ook pijnstillers?
B
Verkoopt u pijnstillers?
C
Heeft u pijnstillers?
D
Mag ik pijnstillers kopen?

Slide 14 - Quizvraag

Ik kijk er niet naar uit.
A
I don't look out to that.
B
I’m not looking forward to that.
C
I don't like that.
D
I didn't look forward to that.

Slide 15 - Quizvraag

I will have to walk with crutches.
A
Ik ga met krukken lopen.
B
Ik zal met krukken moeten lopen.
C
Ik heb krukken nodig.
D
Ik heb krukken.

Slide 16 - Quizvraag

I needed to have an operation.
A
Ik kreeg een operatie.
B
Ik heb een operatie.
C
Ik moest geopereerd worden.
D
Ik ga een operatie krijgen.

Slide 17 - Quizvraag

11. Sleep de juiste vertaling bij de zin. 

Let op! Er is 1 extra zin...
Het is een spoedgeval!
Do you sell painkillers?
Wat is er aan de hand?
In future, be more careful!
Dat ziet er naar uit, arme ziel.
Wees voortaan voorzichtiger!
What's the matter?
That does look nasty, you poor thing.
It's an emergency!
Verkoopt u pijnstillers?
Het spijt me heel erg.

Slide 18 - Sleepvraag

Can and Can't
  • You use can when something is possible.
  • When you ask if something is possible.
I can do a handstand.
Can you do a handstand?

  • You use can't / cannot when something is NOT possible.
I can't do a handstand.

Slide 19 - Tekstslide

You're very lucky if you ...... play the
piano.
A
Can
B
Can't

Slide 20 - Quizvraag

Help me, please!
I ........
understand this question.
A
Can
B
Can't

Slide 21 - Quizvraag

....... you swim well or just a little?
A
Can
B
Can't

Slide 22 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.

When you weigh too much, you are __________ .
A
overweight
B
sweaty
C
cold
D
exhausted

Slide 23 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.

Think big! Nothing is ______________ !
A
knowledge
B
pattern
C
impossible
D
pity

Slide 24 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.

I can't sleep, I have this ___________ .
A
nightmare
B
flu
C
wasp
D
orchard

Slide 25 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.

Can I have __________ for my headache?
A
pharmacy
B
painkiller
C
rest
D
fear

Slide 26 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.

I have a _________ eye, a wasp stung me!
A
swelled
B
wasp
C
sting
D
swollen

Slide 27 - Quizvraag

Typ de ontbrekende vorm in:
groeien - to grow - grew - ...

Slide 28 - Open vraag

Typ de ontbrekende vormen in:
opzwellen - to swell - ... - ...

Slide 29 - Open vraag

Typ de ontbrekende vorm in:
verbieden - to ... - forbade - forbidden

Slide 30 - Open vraag

Will and going to
Will

Hoe?
will + hele werkwoord 
To be going to

Hoe?
am/is/are + going to +
hele werkwoord 


Slide 31 - Tekstslide

Will or going to?
Will

- Bij een voorspelling waar GEEN bewijs voor is. 
- Bij een besluit op het moment van spreken. 
Going to

- Bij een voorspelling waar WEL bewijs voor is.
- Bij een afgesproken plan

Slide 32 - Tekstslide

To be going to gebruiken we bij een voorspelling waarvoor WEL bewijs is.
A
True
B
False

Slide 33 - Quizvraag

Look, it ... rain!
A
will
B
is going to

Slide 34 - Quizvraag

Look at the weather! It ... (rain).

Tip: is er bewijs?



A
is going to rain
B
will rain

Slide 35 - Quizvraag

It ... be rainy tomorrow.
A
will
B
is going to

Slide 36 - Quizvraag

You ... probably ... first prize.
A
will - win
B
are - going to win

Slide 37 - Quizvraag

Will gebruiken we bij een voorspelling waarvoor GEEN bewijs is.
A
True
B
False

Slide 38 - Quizvraag

I think it ... (rain) today.

Tip: Is er bewijs?


A
is going to rain
B
will rain

Slide 39 - Quizvraag

I have no idea, but I have a feeling that my team ... (win) tomorrow's match.

Slide 40 - Open vraag

... (it - rain) this weekend?

Slide 41 - Open vraag

Look! He ... (fall) off his bike!

Slide 42 - Open vraag

Marc ... (not- train) this week. He has broken
his knee.

Slide 43 - Open vraag

Gerund

Slide 44 - Tekstslide

Gerund
Werkwoorden na

Begin, start, stop, finish, like, love, enjoy, prefer, hate

krijgen -ing achter het werkwoord

I like eating chocolate after dinner.
We hate leaving them like this.

Slide 45 - Tekstslide

Gerund
Aan het begin van de zin (bij het onderwerp) schrijf je
 -ing achter het werkwoord

Shopping is fun!
Writing an e-mail is easy.

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Link

Selftest; all exercises

Slide 48 - Tekstslide