Present Simple - Revision

Present Simple
Questions and Negatives
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Present Simple
Questions and Negatives

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de present simple?

Slide 2 - Open vraag

Present Simple
De present simple is beter bekend als de SHIT-regel.
Je gebruikt de present simple bij feiten, gewoontes en dingen die regelmatig voorkomen.

SHIT-regel
SHE, HE en IT krijgen een -s na het hele werkwoord.

I work in the garden every Saturday.
We run faster.
He works in the garden every Saturday.
She runs faster.

Slide 3 - Tekstslide

Present Simple
De SHIT-regel geldt niet alleen bij SHE, HE en IT.
De regel geldt ook als het gaat over:
  • 1 persoon (Bob, Jane, my father, etc.)
  • 1 dier (dog, cat, fish, cow, etc.)
  • 1 ding (chair, table, computer, book, etc.)

Bijvoorbeeld:
My father works at a construction company.
The dog sleeps a lot.
The computer works fine.

Slide 4 - Tekstslide

1/6 Kies de juiste vorm:

He [ ... ] fast.
A
run
B
runs

Slide 5 - Quizvraag

2/6 Kies de juiste vorm:

We [ ... ] in the garden.
A
work
B
works

Slide 6 - Quizvraag

3/6 Kies de juiste vorm:

Nathan [ ... ] really nice.
A
looks
B
look

Slide 7 - Quizvraag

4/6 Kies de juiste vorm:

My parents [ ... ] me.
A
love
B
loves

Slide 8 - Quizvraag

5/6 Kies de juiste vorm:

The cats [ ... ] in the garden.
A
play
B
plays

Slide 9 - Quizvraag

6/6 Kies de juiste vorm:

The sun [ ... ] every day.
A
shine
B
shines

Slide 10 - Quizvraag

Signaalwoorden

Slide 11 - Woordweb

Wanneer gebruik je de present simple?

Slide 12 - Open vraag

Present Simple
Negatives and Questions

Slide 13 - Tekstslide

Negatives
Om een zin ontkennend te maken, zet je don't of doesn't voor het hele werkwoord.
Bevestigend
Ontkennend
I like him.
I don't like him.
She likes him.
She doesn't like him.
We like him.
We don't like him.

Slide 14 - Tekstslide

Questions
Om een zin vragend te maken, gebruik je Do of Does aan het begin van de zin.
Bevestigend
Vragend
I like him.
Do I like him?
She likes him.
Does she like him?
We like him.
Do we like him?

Slide 15 - Tekstslide

Vraagwoorden
Bij when, where, how, what, etc. zet je do of does achter het vraagwoord.

Beyoncé lives in the USA. -> Where does Beyoncé live?

Slide 16 - Tekstslide

(1/5) Sara [ ... ] the news. She thinks it's boring.
A
doesn't watch
B
doesn't watches
C
don't watch
D
not watches

Slide 17 - Quizvraag

(2/5) They [ ... ] look happy today. I wonder if something is going on.
A
not look
B
don't looking
C
don't look
D
doesn't look

Slide 18 - Quizvraag

(3/5) John [ ... ] French. (not speak)

Slide 19 - Open vraag

(4/5) You [ ... ] chocolate. (not like)

Slide 20 - Open vraag

(5/5) The bank [ ... ] at 5:30 pm. (not close)

Slide 21 - Open vraag

(1/3) Make the present simple question.

The bank closes at 5:30 pm.

Slide 22 - Open vraag

(2/3) Make the present simple question.

It mixes the sand and the water.

Slide 23 - Open vraag

(3/3) Make the present simple question.

I enjoy playing the piano.

Slide 24 - Open vraag

(1/3) Ik begrijp wat de present simple is.
A
Ja
B
Nee
C
Onzeker

Slide 25 - Quizvraag

(2/3) Ik kan een ontkennende zin maken met de present simple (don't/doesn't).
A
Ja
B
Nee
C
Onzeker

Slide 26 - Quizvraag

(3/3) Ik kan een vraag stellen in de present simple.
A
Ja
B
Nee
C
Onzeker

Slide 27 - Quizvraag

Revision
Als je wilt oefenen voor de toets kun je de "Revision" maken op bladzijdes 18 en 19 in je werkboek!

Slide 28 - Tekstslide